India Actief Reeks - 1
Landelijke India Werkgroep, 1990    terug
oktober 1990
tekst: Gerard Oonk
foto: Hannes Wallrafen

WERK TEGEN ARMOEDE

Een ander ontwikkelingsbeleid voor 100 miljoen Indiase landlozen


Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Landarbeiders: een vergeten groep
3. Achtergronden van werkloosheid
4. Overheid stimuleert werkgelegenheid
5. Het Werkgarantie Programma van Maharashtra
6. De recht op werk beweging
7. Ontwikkelingssamenwerking met wie?
8. De Indiase buitenlandse schuld
9. Actiepunten 'Werk Tegen Armoede'
10. Suggesties voor actie
11. Te bestellen materiaal


1. INLEIDING

Een derde van de ondervoede mensen op de wereld woont in India. Drie van de vier ondervoede Indiërs zijn landarbeiders, waaronder veel vrouwen. Werkloosheid en extreem lage lonen zijn hun meest urgente problemen. De meeste landarbeiders behoren tot de lagere kasten en worden sociaal en economisch sterk gediscrimineerd.
De armoede van 250 miljoen landarbeid(st)ers en hun gezinnen in India is een sociaal en politiek probleem van de eerste orde, dat hoog op de internationale politieke agenda zou moeten staan.
In de westerse ontwikkelingssamenwerking met India zijn landarbeiders tot nu toe echter een 'vergeten groep'.

Indiase landarbeiders proberen samen hun situatie te veranderen. De afgelopen jaren is een groeiende beweging van landarbeidersbonden en particuliere organisaties ontstaan, die aandringen op werkgarantie voor landarbeiders in heel India. Op het platteland van de deelstaat Maharashtra bestaat deze garantie al 15 jaar. Door arbeidsintensieve openbare werken (irrigatie, herbebossing, wegenaanleg e.d.) is de werkloosheid, vooral onder vrouwen, aanzienlijk verminderd. Hun levensomstandigheden zijn daardoor verbeterd en de trek naar de stad is afgenomen.

Het Werkgarantie Programma heeft ook bijgedragen aan produktieverhoging, milieuverbetering en daling van de bevolkingsgroei. De garantie op werk geeft aan landarbeiders naast enige bestaanszekerheid en de mogelijkheid om zich in te zetten voor verbetering van hun maatschappelijke positie. India kan zich geen uitkeringen aan alle werklozen veroorloven, maar wél werkgarantie voor landarbeiders in produktieve projecten.

De recht op werk beweging heeft al een groot succes geboekt. De Indiase regering van V.P. Singh wil inderdaad een Werkgarantie Programma voor landarbeiders in heel India gaan uitvoeren. Ook heeft zij bevordering van de werkgelegenheid tot de belangrijkste doelstelling van haar sociaal-economisch beleid gemaakt.
Het Right to Work Struggle Front van landarbeidersbonden en particuliere organisaties uit heel India, willen de regering aan deze belofte houden.

De ontwikkelingshulp van Nederland en de EG aan India bereikt tot nu toe de armsten in India - grotendeels landarbeiders - niet of nauwelijks. Van de huidige hulp in de vorm van kunstmest en baggerschepen worden ze weinig wijzer. Landarbeiders moeten de belangrijkste 'doelgroep' van de hulp worden. Dat kan onder meer door een aanzienlijk deel ervan te besteden aan het nieuwe nationale Werkgarantie Programma van de Indiase regering. En door de Indiase schuld van 2 miljard gulden aan Nederland uit oude hulpleningen 'om te zetten' in steun aan dat programma.

Suggesties hoe u de daarop gerichte campagne 'Werk Tegen Armoede' van de Landelijke India Werkgroep kunt steunen vindt u aan het eind van deze brochure.


2. LANDARBEIDERS: EEN VERGETEN GROEP

Van de ongeveer 850 miljoen mensen in India wonen er ruim 600 miljoen op het platteland. Bijna de helft van de plattelandsbewoners leeft onder de absolute armoedegrens. Dat betekent voor 300 miljoen mensen chronische ondervoeding, vaak slechte huisvesting en nauwelijks toegang tot behoorlijke gezondheidszorg en onderwijs. Vrouwen en meisjes zijn daarvan het meest de dupe. De belangrijkste oorzaak van de massale extreme armoede is de grote sociale en economische ongelijkheid. Naast het grote aantal armen is er een middenklasse van zo'n 100 miljoen mensen die zich steeds meer luxe consumptiegoederen kan veroorloven. Het platteland van India zal bij velen het beeld oproepen van boeren en boerinnen die hun eigen lapje grond bewerken. Veertig procent van de Indiase plattelandsbewoners beschikt echter helemaal niet over land. Ze zijn landloos. Het merendeel van hen, waaronder veel vrouwen, werkt als landarbeider. Tenminste als er werk te vinden is. Veel landarbeiders hebben niet meer dan drie tot zes maanden per jaar werk. De rest van het jaar proberen ze te overleven met losse klussen. Als ook dat niet lukt trekken ze naar rijkere landbouwgebieden of naar de stad waar ze meestal in krottenwijken terechtkomen.
De meeste werkloze landarbeiders komen niet in de officiële statistieken voor. Uit onderzoek is echter gebleken dat er minstens 30 miljoen banen op het platteland bij moeten komen om de (seizoens)werkloosheid grondig aan te kunnen pakken.

Onder Armoedegrens
Officieel staan ongeveer 70 miljoen mensen geregistreerd als landarbeider. Het werkelijke aantal ligt eerder rond de 100 miljoen omdat veel vrouwen zich niet als zodanig hebben laten registreren. Al met al behoren ongeveer 250 miljoen vrouwen, mannen en kinderen in heel India tot gezinnen die de kost vooral met landarbeid verdienen. In diverse deelstaten als Kerala, Tamil Nadu, West Bengalen en Andhra Pradesh behoort al meer dan de helft van de bevolking tot landarbeidersgezinnen.
Verder werken ook veel kleine boeren een deel van het jaar als landarbeider bij grotere boeren of ze proberen elders werk te vinden. Hun eigen stukje grond is te klein om van rond te komen.
Landarbeiders hebben niet alleen economisch een slechte positie. Vaak behoren ze ook tot de sterk sociaal gediscrimineerde kaste van de 'onaanraakbaren' of tot de zogenaamde 'tribalen' ofwel oorspronkelijke stambewoners van India. Miljoenen mensen leven zelfs nog in een vorm van slavernij of 'gebonden arbeid' zoals het in India heet. Vaak is dit het gevolg van de 'schulden' die ze (of hun ouders) bij een grootgrondbezitter of geldschieter hebben opgelopen.


De familie Bariha woont in Matia Mahul, een dorpje in het westen van de deelstaat Orissa. Orissa en vooral het nauwelijks geïrrigeerde westelijke deel, is een van de meest achtergebleven gebieden van India. Van de 100 families in het dorp hebben er 40 geen land. De meesten van hen, waaronder Ram Chandra Bariha en zijn vrouw Tara werken in het oogstseizoen voor een van de 17 landheren in het dorp. Volgens de 'gewoonte' in het dorp verdient Ram 30 kilo rijst per maand. Ram en Tara hebben 5 kinderen. Terwijl het gezin 3 kilo rijst per dag nodig heeft, verdient Ram er maar 1 per dag. Tara verdient bij door manden van bamboe te vlechten die ze in de stad Phiringla verkoopt. In het oogstseizoen werkt ze mee op het land - onkruid wieden en verplanten - waarmee ze ook 1 kilo rijst per dag verdient. De oudste zoon is 12 en werkt als veehoeder. Zijn loon is de gekookte rijst die hij te eten krijgt. De rest van het gezin eet twee keer per dag rijst met wat rode pepers en in het veld geplukte wilde bladeren. Op sommige dagen is er een hele maaltijd, op andere dagen is er maar een half portie en soms helemaal niks. Hun thee is het rijstewater. Brood, suiker, linzen of groenten zijn onbetaalbaar.


Driekwart van de Indiase landarbeidersgezinnen heeft een inkomen beneden de officiële armoedegrens van circa ƒ 900,- per jaar. Dat is niet verwonderlijk: zelfs als man en vrouw het hele jaar werk hebben en allebei een bovengemiddeld loon van ƒ 1,50 per dag verdienen, dan komen ze nét boven de armoedegrens uit. Een groot probleem is dat meestal minder wordt uitbetaald dan het wettelijk minimumloon voor landarbeiders, dat per streek wordt vastgesteld. Formeel hebben vrouwen recht op hetzelfde loon als mannen. In de praktijk verdienen vrouwen gemiddeld een kwart minder dan mannen.


3. ACHTERGRONDEN VAN WERKLOOSHEID

Een aantal oorzaken van de huidige massale werkloosheid en armoede springen er duidelijk uit. Allereerst is er sprake van een zeer ongelijke verdeling van de grond. Veertig procent van de plattelandsbewoners bezit géén grond. Driekwart van degenen die wél land bezitten zijn kleine boeren met minder dan twee hectare. Zij beschikken maar over een kwart van alle landbouwgrond. De grootgrondbezitters met meer dan 10 hectare land - 2 % van alle boeren - bezitten ook een kwart van alle grond.
De landhervormingswetten uit de jaren vijftig en zestig zijn, door de macht van de grote boeren en de (deels bewust gemaakte) mazen in de wet, nauwelijks uitgevoerd. De diverse regeringen hebben zich nauwelijks echt voor landhervormingen ingezet, omdat zij politiek veel meer rekening moesten houden met de sterke boerenlobby dan met de (zwak georganiseerde) landarbeiders. In deelstaten als West Bengalen en Kerala, waar kleine boeren en pachters het best zijn georganiseerd, zijn de landhervormingswetten beter uitgevoerd.

De ongelijke verdeling van land belemmert de groei van werkgelegenheid en inkomen voor landlozen. Zelfs een klein stukje grond is voor een landloze een belangrijke bron van inkomen. Daarbij komt dat kleine boeren gemiddeld produktiever zijn dan grote boeren. Momenteel verliezen steeds meer kleine boeren hun land door verschulding aan grote boeren. Zij worden toegevoegd aan het groeiende leger van landarbeiders. Ook de bevolkingsgroei draagt bij aan de toename van het aantal (werkloze) landarbeiders. Armoede is de belangrijkste oorzaak van de hoge bevolkingsgroei. Het hebben van veel kinderen voor de armen vaak de enige 'verzekering voor de oude dag'.

Groene Revolutie
Het ontwikkelingsmodel dat sinds de Onafhankelijkheid is gevolgd heeft niet tot vermindering van de werkloosheid geleid. Er is wel sprake geweest van een behoorlijke groei van de industriële en de agrarische produktie, maar de werkgelegenheid is niet even sterk gegroeid. Dat komt onder meer omdat gekozen is voor een vorm van ontwikkeling waarvoor veel kapitaal en weinig mensen nodig waren. Daardoor kan de industrie maar een deel van de groeiende bevolking en de werklozen op het platteland aan werk helpen.
In het landbouwbeleid van de overheid is steeds de nadruk gelegd op steun aan de (middel)grote boeren. Agrarische groei zou vanzelf tot meer werk én tot daling van de voedselprijzen moeten leiden. Dit gebeurde slechts ten dele. De door de regering gestimuleerde Groene Revolutie met zijn hoge-opbrengst-zaden, kunstmest, irrigatie en bestrijdingsmiddelen werd in enkele gebieden, zoals Punjab en Haryana, geconcentreerd. De graanprijs daalde daar wel, maar veel minder dan verwacht. Door de politieke invloed van de grote boeren ging de regering met subsidie de minimumprijzen voor graan garanderen.

In de Groene Revolutie gebieden verminderde de ergste armoede en stegen de lonen. De inkomensongelijkheid nam wel sterk toe. Vergeleken met andere delen van India zijn de lonen nog vrij hoog, maar door de komst van landarbeiders uit andere streken worden deze weer gedrukt. Lonen en de werkgelegenheid stagneerden ook door de mechanisatie waarop de grote boeren overgingen. Dit werd gestimuleerd door overheidssubsidies voor fabrieken die tractoren en oogstcombines produceren. Een combine maakt acht arbeiders overbodig. In de gebieden waar door de overheid weinig geïnvesteerd werd ontstonden nog grotere problemen. Vooral in de niet-geïrrigeerde regenafhankelijke landbouwgebieden. De vraag naar landarbeid stagneerde of nam af, de werkloosheid groeide en de lonen bleven achter of daalden zelfs.
Het gevoerde beleid heeft ook tot grote milieuproblemen geleid: ontbossing, dalende grondwaterstand, erosie, water- en grondvervuiling door overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest en het verwaarlozen van traditionele waterwinpraktijken in de droge gebieden. Deze milieuproblemen leidden tot verlies van werkgelegenheid, vooral voor de armste groepen.
De voedselproduktie is gestegen, maar een groot deel van de landarbeiders heeft niet voldoende werk en inkomen om zichzelf behoorlijk te voeden. India beschikt al jaren over vrij grote graanoverschotten waarvoor geen koopkrachtige vraag is. Het regeringsbeleid heeft geleid tot overschotten naast honger.


4. OVERHEID STIMULEERT WERKGELEGENHEID

Eind jaren zestig en begin jaren zeventig nam de sociale onrust op het platteland sterk toe. Er ontstond zelfs een vrij omvangrijke gewelddadige beweging, de Naxalieten, die een revolutie naar Chinees model nastreefden.
Als reactie daarop begon Indira Gandhi begin jaren zeventig met een aantal zogenoemde directe armoedebestrijdingsprogramma's. Zij had de verkiezingen gewonnen met de slogan Garibi Hatao (Weg met de Armoede). Diverse programma's op het platteland zouden voor extra werkgelegenheid en inkomen voor de armen moeten zorgen.

Er ontstonden twee soorten werkgelegenheidsprogramma's. De eerste richt zich op het verschaffen van gesubsidieerde kredieten voor het aanschaffen van onder meer gereedschap, een koe, een pomp of een weefgetouw. Mensen krijgen daardoor een kans om met zelfstandige arbeid hun inkomen boven het bestaansminimum te brengen. Aan dit 'Integrated Rural Development Programme' wordt jaarlijks ongeveer 2 miljard gulden besteed. Een beperkte groep wordt ermee geholpen. De kern van de kritiek op dit programma is dat de meeste armen zich niet als 'kleine zelfstandige' kunnen handhaven, ook niet met een startkrediet van de overheid. Juist de armste kredietontvangers beschikken niet over de hulpbronnen (met name land), de vaardigheden en de toegang tot de markt om hun 'onderneming' economisch levensvatbaar te maken en tegenslagen op te vangen.
De tweede vorm van werkgelegenheidsbevordering bestaat uit het scheppen van loonarbeid in gemeenschapsvoorzieningen en andere openbare werken, zoals volkswoning- en scholenbouw, irrigatieverbetering, wegenaanleg en herbebossing. In de jaren zeventig gebeurde dit via werk waarvoor voedsel werd verschaft, maar nu worden de lonen grotendeels in geld uitbetaald. In de jaren tachtig ontstonden zo twee nationale loonarbeidsprogramma's, waarvan één speciaal voor landlozen. Deze leverden de armen wel extra werk en inkomen op, maar - door het beperkte budget - niet meer dan gemiddeld een maand per jaar.

Nieuw beleid
De afgelopen jaren werd meer nadruk gelegd op 'loonarbeidsprogramma's' omdat arme groepen daarmee beter bereikt kunnen worden. In 1989 voegde de toenmalige regering van Rajiv Gandhi de beide bestaande loonarbeidsprogramma's samen tot het 'Jahawar Rozgar Yojana' (JRY). Er werd meer geld, ongeveer 4 miljard gulden per jaar, uitgetrokken om één lid van elk landloos gezin 100 dagen per jaar werk te verschaffen. De nogal haastige opzet van het JRY vlak voor de verkiezingen werd sterk beïnvloed door de partijpolitieke belangen van Gandhi's Congress Partij. Er ontbreekt veel aan de mogelijkheden voor een goede planning en uitvoering van de projecten. Omdat er geen sprake is van werkgarantie wordt de armen nauwelijks zekerheid geboden. Een rekensom leert dat 4 miljard zelfs onvoldoende is om één persoon uit elk landloos gezin 100 dagen per jaar aan werk te helpen.

De huidige regeringspartijen in de Nationaal Front regering onder leiding van premier V.P. Singh, die Rajiv Gandhi in de verkiezingen van november 1989 versloeg, hadden voor de verkiezingen beloofd om een nationaal werkgarantie programma te gaan uitvoeren als zij aan de macht zouden komen. De huidige minderheidsregering, die wordt gesteund door de rechtse BJP en de communistische CPM, heeft het verwezenlijken van recht op werk inderdaad een van haar belangrijkste beleidsvoornemens genoemd. Het onderwerp staat ook centraal in het nieuwe Vijfjarenplan. Er worden nu concrete plannen gemaakt. Gesproken wordt over een jaarlijks budget van 8 miljard gulden voor een nationaal werkgarantie programma voor het platteland en 6 miljard voor de steden. Het nieuwe kabinet wil het recht op werk zelfs als fundamenteel, dus wettelijk afdwingbaar, recht in de Grondwet van India opnemen. Als de regering geen werk kan bieden zal zij een (kleine) werkloosheidsuitkering uitbetalen. Momenteel staat het recht op werk alleen als 'leidend beginsel' in de Grondwet. Dat wil zeggen dat het een algemene richtlijn voor beleid is maar geen recht van iedere burger.

Het is de bedoeling om het economisch beleid in zijn geheel meer te richten op groei van de werkgelegenheid. De regering wil veel meer investeren in de landbouw en voorzieningen op het platteland. Ook de arbeidsintensieve kleinschalige industrie zal worden gestimuleerd door belastingvoordelen en het reserveren van bepaalde produkten voor de kleinschalige sector. Zo zullen de handweverijen meer gestimuleerd worden dan de grootschalige textielindustrie. Door het scheppen van produktieve werkgelegenheid op het platteland kan ook beter voorzien worden in de basisbehoeften van de bevolking, zoals voedsel en kleding.


5. HET WERKGARANTIE PROGRAMMA VAN MAHARASHTRA

In de westelijke deelstaat Maharashtra met 60 miljoen inwoners en Bombay als hoofdstad, bestaat al meer dan 15 jaar een uniek werkgelegenheidsprogramma: het Employment Guarantee Scheme (Werkgarantie Programma). Elke werkloze volwassene op het platteland die ongeschoold werk wil doen, heeft volgens de wet recht op werk in openbare werken van de deelstaatoverheid. Een beperking is dat alleen werk wordt aangeboden als er in het district geen andere arbeid beschikbaar is. In het oogstseizoen zijn er daarom weinig werkprojecten. Elk aangeboden werk moet worden geaccepteerd.
Iedereen die zich opgeeft moet in principe binnen 15 dagen aan werk worden geholpen tegen het geldende minimumloon. Er wordt gezorgd voor een constant aanbod van arbeidsintensieve projecten. Het bevorderen van economische groei door produktieve investeringen is, naast werkverschaffing, uitdrukkelijk de tweede doelstelling van het Werkgarantie Programma. Het gaat vooral om kleine en grote irrigatiewerken, bodembeheer, landverbetering, herbebossing, aanleg van plattelandswegen en de bouw van huizen.


Mei 1986 op het platteland van Maharashtra. Lata is een van de 15 vrouwen die werken aan een bodembeheerproject, georganiseerd door lokale ambtenaren in het kader van het Werkgarantie Programma van de deelstaat overheid. In dit projekt verplaatst ze grond en doet ze licht spitwerk. Lata is midden twintig, getrouwd en heeft twee kinderen van drie en zeven. Het jongste kind speelt vlakbij met andere kinderen in de crèche die op het projectterrein is opgezet. Daardoor kan het oudste kind op school in het dorp blijven, in plaats van op haar kleine broer te passen zoals ze vaak doet als haar beide ouders werken. Lata's man werkt op het land van een boerderij in de buurt. Hun dorp is 5 kilometer verderop. Het gezin bezit geen land. Lata en haar man verdienen ongeveer 80 % van hun inkomen als uit landarbeid. Hun inkomen in het afgelopen jaar was ƒ 450,-. Voor een gezin van vier is dit ruim beneden de armoedegrens in Maharashtra.
In het gebied is geen irrigatie en het land is niet erg produktief. Weinig boeren hebben meer dan een oogst per jaar en het werk is daardoor sterk seizoensgebonden. Werk is zeer schaars in dit deel van het jaar. Het gezin kan nauwelijks sparen en zou het zonder het Werkgarantie Programma nauwelijks kunnen redden. Binnen ongeveer een maand wordt het beter als het moessongewas wordt verbouwd, maar in deze tijd van het jaar zoekt Lata meestal werk in het Werkgarantie Programma. Haar man doet dat minder vaak, omdat hij gewoonlijk werk tegen een beter loon kan vinden. Voor Lata is het werkgarantieloon op een doorsnee dag hoger dan ze in het dorp zou krijgen, tenminste als ze daar werk kan vinden. Ze verdient gemiddeld 6 rupees per dag. Lata wil haar loon graag in de vorm van voedsel, omdat haar man meer zeggenschap heeft over hun inkomen in geld.
Zoals alle vrouwen in werkgarantie-projecten wordt Lata zelden toegestaan om de zwaardere en beter betaalde klussen te doen, zoals het breken van rotsen voor irrigatiewerken, hoewel ze weet dat ze dat soort werk aankan. Door de gecompliceerde loonschalen varieert Lata's loon van dag tot dag, hoewel ze even hard werkt. Soms zijn er lange vertragingen voor een project begint en onderbrekingen van een aantal dagen tussen projecten. Het afgelopen jaar kon ze door ziekte tien dagen niet werken. Als ze nu gezond blijft heeft ze volgende maand ongeveer 60 dagen in de loop van het jaar in werkgarantie projecten gewerkt, ofwel een kwart van haar betaalde werk. Met haar 'werkgarantieloon' koopt ze schoenen, kleding, brandstof en extra voedsel.
Uit: World Development Report 1990 van de Wereldbank


Het idee om plattelandsbewoners werk te garanderen ontstond in de jaren zestig. De welvaartsverschillen tussen stad en platteland namen toe en er werd gevreesd voor een uittocht van het platteland naar de stad (vooral Bombay). Vanaf 1970 werd in een aantal dorpen geëxperimenteerd met werkgarantie. Drie jaren van extreme droogte in het begin van de jaren zeventig bedreigden de landarbeiders in hun bestaan en brachten ook veel boeren onder het bestaansminimum. Er werd op grote schaal gedemonstreerd voor meer werk en uitbetaling van minimumlonen. Door deze protesten en een gerichte 'lobby' voor werkgarantie ging in 1974 in heel Maharashtra het Werkgarantie Programma van start. Daarvoor was brede politieke steun omdat de landarbeiders meer werk kregen en de boeren meer voorzieningen. De mensen in de stad tenslotte hoefden minder bang te zijn voor een invasie van dorpsbewoners. In 1979 werd de Employment Guarantee Act van kracht, die werkgarantie tot een wettelijk afdwingbaar recht maakte. Als de overheid geen werk kan aanbieden moet zij een werkloosheidsuitkering van 2 rupees per dag betalen.
Het werk wordt zoveel mogelijk binnen een straal van 5 km van de woonplaats aangeboden. Als dat niet lukt moet voor tijdelijke huisvesting, water, kinderopvang, medische zorg, en voedsel op de werkplek worden gezorgd. De arbeiders krijgen het (voor mannen en vrouwen gelijke) officiële minimumloon van de regio grotendeels in geld en voor de rest in voedselbonnen uitbetaald. Met de bonnen kan goedkoop graan worden gekocht
. Het Werkgarantie Programma wordt uitgevoerd door de bestuurlijke en technische departementen van de overheid. Deze wordt daarbij geadviseerd door commissies van (technisch) deskundigen, politici en soms vertegenwoordigers van de werkers. De meeste beslissingen worden op regionaal niveau genomen.
Het programma is in de loop der jaren sterk gegroeid. Per jaar wordt er nu ongeveer 300 miljoen gulden voor uitgetrokken. Tot maart 1990 zijn er ruim 175.000 projecten afgerond en aan 24.000 projecten wordt nog gewerkt. Het Werkgarantie Programma wordt voor ongeveer de helft betaald uit de staatskas en voor het andere deel uit speciale belastingen die vooral door de stadsbewoners worden opgebracht.

Resultaten
Al sinds het eind van de jaren zeventig heeft het programma ongeveer een miljoen mensen gemiddeld 6 maanden per jaar werk bezorgd. Van de deelnemers is 45 % landarbeider en een ongeveer even groot percentage kleine boer(in). Ongeveer tweederde van de arbeiders zijn vrouwen. Het programma is vooral voor vrouwen aantrekkelijk omdat het werk meestal relatief dicht bij huis is en de lonen voor hen hoger zijn dan elders. Vrouwen waarderen het Werkgarantie Programma ook vanwege de grotere bescherming tegen sexueel geweld, aangezien in de projecten vaak met familieleden wordt samengewerkt.

Tekortkomingen zijn er ook. Ondanks de werkgarantie is de werkloosheid 'maar' met een derde verminderd. Voor landlozen die geen reserves hebben en van dag tot dag moeten overleven, duurt het wachten op de tweewekelijkse betaling vaak te lang. Verder duurt het soms langer dan 15 dagen voor er werk wordt aangeboden of worden projekten plotseling door slechte planning gestopt. De minste problemen op dit gebied doen zich voor in gebieden waar landarbeiders zich georganiseerd hebben.

Onderzoek van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) heeft aangetoond dat 'garantie-arbeiders' gemiddeld een hoger inkomen hebben dan degenen die niet aan het programma meedoen. Dat geldt vooral voor vrouwen. De inkomenskloof tussen mannen en vrouwen is binnen het programma kleiner dan daarbuiten, maar niet geheel verdwenen. Met het extra aanbod van arbeid heeft het Werkgarantie Programma eveneens de 'marktlonen' voor landarbeiders positief beïnvloed. Toch lukt het de meeste landarbeiders nog steeds niet om hun gezinsinkomen boven de armoedegrens te brengen, hoewel hun voeding en andere levensomstandigheden wel zijn verbeterd.

Het is de bedoeling dat het Werkgarantie Programma zichzelf op den duur zo goed als overbodig maakt doordat de afgeronde projecten zelf zorgen voor extra werkgelegenheid. Irrigatie en landontginning bieden bijvoorbeeld mogelijkheden voor meerdere oogsten per jaar en meer werk voor landarbeiders. De landbouwproduktie van de gebruikers van de afgeronde projekten is gemiddeld met een kwart gestegen. De vraag naar werk in het Werkgarantie Programma is daardoor de laatste drie jaar. Door een betere selectie en onderhoud van projecten had dit effect nog groter kunnen zijn. De uitgevoerde projecten zijn vooral aan middelgrote boeren in de zelfvoorzieningslandbouw ten goede gekomen.

Het Werkgarantie Programma wordt door de landarbeiders in Maharashtra zeer gewaardeerd, ondanks klachten over vertraagde tewerkstelling en uitbetaling van lonen e.d. Er zijn regelmatig demonstraties als de uitvoering van het programma te wensen overlaat. Heel belangrijk is dat het récht op werk een sterke prikkel is voor gezamenlijke actie van landarbeiders. In ongeveer de helft van de districten zijn landarbeidersbonden gevormd die zich inzetten voor een goede uitvoering van het programma en andere belangen van landarbeiders, zoals uitbetaling van het wettelijk minimumloon. Omdat het krijgen van werk een recht en geen gunst is, zijn landarbeiders beter in staat hun individuele en collectieve belangen te behartigen. Dat wordt ook bevorderd doordat mensen van verschillende kasten op één werkplek bij elkaar komen. Daardoor zijn de kastebarrières verminderd. Het programma heeft ook geholpen om het aantal gebonden arbeiders te verminderen, omdat deze arbeiders een andere inkomstenbron wordt geboden waardoor zij niet in slavernij hoeven terug te vallen.

Vorig jaar is de opzet van het Werkgarantie Programma aanzienlijk bijgesteld. Onder de noemer 'Plattelandsontwikkeling door Arbeidskracht' wordt geïntegreerde dorpsontwikkeling, naast het verschaffen van werkgarantie, het belangrijkste uitgangspunt. Het gaat om een gecombineerde aanpak van waterconservering, bodemverbetering, het tegengaan van overbegrazing en ontbossing, herbebossing, landbouw, veeteelt en tuinbouw. Het herstellen van het ecologisch evenwicht is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Om in de nieuwe opzet geld te krijgen moeten een aantal voorwaarden vervuld worden. Zo moeten de dorpsraden met tweederde meerderheid een plan goedkeuren en heeft het werk op het land van kleine boeren - middels projecten voor tuinbouw, waterputten en bomenaanplant - eerste prioriteit. Een of meer dorpen moeten een deelname van minimaal 50 mensen garanderen en 2 mensen uit elk gezin moeten elke maand 1 dag gratis arbeid leveren. Deze aanpak wordt alleen uitgevoerd in gebieden met weinig irrigatie. Elders worden eerst de incomplete projecten afgemaakt.

Verbeteringen
Hoewel het Werkgarantie Programma zeer succesvol is vergeleken met de meeste andere werkgelegenheidsprogramma's, zijn er toch de nodige problemen en beperkingen. Corruptie is er een van, hoewel het programma daarin niet alleen staat en er maatregelen zijn genomen om deze te bestrijden.
Door betrokkenen en onderzoekers zijn diverse aanbevelingen gedaan om het programma te verbeteren. Vooral voor landlozen zou een wekelijkse of zelfs dagelijkse betaling van loon een belangrijke verbetering zijn. Ook kunnen scholingsprogramma's aan het Werkgarantie Programma gekoppeld worden, deels speciaal gericht op vrouwen, zodat mensen in staat worden gesteld om later elders werk te vinden. Vooral landlozen en kleine boeren zouden van de opbrengst van de projecten moeten profiteren. Aan landarbeiders kan bijvoorbeeld in coöperatief verband het gebruiksrecht of eigendom over de uitgevoerde projecten worden gegeven. Voor een deel komt de nieuwe opzet van het Werkgarantie Programma aan de kritiek, vooral op de kwaliteit van de projecten, tegemoet.
Het Werkgarantie Programma is al met al geen blauwdruk voor het oplossen van de armoede onder de landarbeiders in India. Het is voor hen wel een belangrijke mogelijkheid om hun levensomstandigheden te verbeteren en hun gezamenlijke belangen beter te kunnen behartigen.


6. DE RECHT OP WERK BEWEGING

De afgelopen vijf jaar is in India een groeiende 'recht op werk beweging' ontstaan. Het betreft een breed en politiek gevarieerd scala aan organisaties, waaronder veel landarbeidersbonden en particuliere organisaties die landarbeiders organiseren.
Enkele van de betrokken organisaties leggen vooral de nadruk op het opnemen in de Indiase Grondwet van recht op werk als fundamenteel mensenrecht. Andere organisaties zijn vooral geïnspireerd door het Werkgarantie Programma in Maharashtra. Zij willen dat de centrale overheid het initiatief neemt om een dergelijk programma, met de nodige verbeteringen, in heel India uit te voeren.

Tot april 1990 waren er twee aparte netwerken van organisaties. Bij het eerste netwerk zijn organisaties betrokken die met name in het noorden en westen van India actief zijn waaronder het Bevrijdingsfront van Gebonden Arbeiders, de vakcentrale HMS en haar landarbeidersbond HKMS die veel aanhang in Maharashtra heeft (de Nederlandse vakcentrale FNV steunt projecten van HMS en HKMS). Deze en andere organisaties hebben in maart 1988 een grote mars en demonstratie in Delhi georganiseerd waar circa 200.000 mensen aan deelnamen. Het opnemen van recht op werk als fundamenteel recht in de Indiase Grondwet was daar de belangrijkste eis.


Naast het zorgen voor volledige werkgelegenheid, brengt het Werkgarantie Programma andere gunstige effecten met zich mee. Het helpt de armen op het platteland om zich te organiseren en hun invloed op nationale ontwikkelingen te vergroten. Aangezien armen van verschillende kasten samen werken, samen eten en water drinken uit de zelfde bron, zal dit bijdragen aan het proces van sociale mobiliteit en integratie. Werkgarantie kan ook gebruikt worden om onze dorpen te moderniseren door het zorgen voor wegen, drinkwater, huisvesting, scholen, kinderspeelplaatsen e.d. Werkgarantie biedt ook een unieke mogelijkheid om onze plattelandsvrouwen te scholen en te organiseren. Momenteel zijn de meeste vrouwen gebonden aan werk en keuken. Het deelnemen aan sociale activiteiten wordt hen niet toegestaan en ze hebben er weinig tijd voor. In de werkgarantie projecten komen ze in grote aantallen samen. Deze mogelijkheid kan gebruikt worden om ze te scholen. Volwasseneneducatie, gezondheidsvoorlichting en werkgarantie kunnen worden gecombineerd om tot een fundamentele verandering te komen in de economische, sociale, culturele en gezondheidssituatie van de miljoenen op het platteland.
Uit een toespraak van B.N. Rajhans, voorzitter van de HKMS


Het tweede netwerk bestaat vooral uit landarbeidersbonden en particuliere organisaties uit zuidelijke en oostelijke deelstaten, die sinds een jaar of vijf campagne voeren voor een Werkgarantie Programma op nationale schaal. Het Young India Project in de deelstaat, financieel gesteund door NOVIB en FNV, speelt daarin belangrijke rol. Het VIP houdt zich bezig met de vorming en organisatie van landarbeiders in onafhankelijke bonden op dorps- en districtsniveau. Onlangs is in Andhra Pradesh een federatie van dergelijke bonden, de Samakhya, gevormd.
YIP is lid van een verband van circa 40 organisaties uit zes deelstaten die een soortgelijke werkwijze hebben. In West Bengalen zijn Janari Sanghari Kendra en de niet partijgebonden landarbeidersbond PBKMS actief in het organiseren van landarbeiders voor werkgarantie, in Tamil Nadu het Institute for Social Education and Development (ISED) en in Karnataka PRAXIS.

Er zijn de afgelopen jaren door deze en vele andere organisaties tal van activiteiten ondernomen om de noodzaak van recht op werk onder de aandacht te brengen van de landarbeiders, het Indiase publiek, academici, het kader van particuliere organisaties en de regering. Dit gebeurt bijvoorbeeld vaak door: dorpsbijeenkomsten, dorpstheater, affiches, conferenties, brochures en vlugschriften, publiciteit, handtekeningenacties en training van vakbondskader. Verder wordt geprobeerd door demonstraties, petities en lobbywerk politici en partijen mee te krijgen.
Een nationaal Werkgarantie Programma zal volgens de betrokken organisaties alleen goed worden uitgevoerd als de landarbeiders zelf voldoende geïnformeerd en georganiseerd zijn om dit recht zonodig op te eisen. Omgekeerd zien zij werkgarantie, omdat het een recht is en geen gunst, als een belangrijke mogelijkheid om landarbeiders te organiseren voor andere gezamenlijke belangen zoals hogere lonen en landhervormingen.


'De deelname van de arbeiders in het plannen van werkgarantie projecten is essentieel voor hun succes. De verantwoordelijkheid voor het organiseren en scholen van de landarbeiders ligt bij de vrijwillige organisaties. Hun voornaamste rol in het bijdragen aan het succes van werkgarantie is niet het controleren van de projecten via officiële organen, maar het organiseren van bonden van landarbeiders op districts- en sub-districtsniveau, met afdelingen in de dorpen. Dit zal particuliere organisaties, samen met de regering en de armen op het platteland, een hoofdrol in de ontwikkeling van het land geven.'
Uit 'Employment Guarantee Act: Is there a choice' van het YIP


Conventie
In april 1990 kwamen in New Delhi ruim 300 mensen van tientallen organisaties uit 12 deelstaten bijeen tijdens de Nationale Conventie voor Recht op Werk. Het was de eerste bijeenkomst die door de beide netwerken gezamenlijk was georganiseerd. Het doel was om de activiteiten van de betrokken organisaties te bundelen. Een gezamenlijk Memorandum werd op de Conventie aan de Minister van Financiën aangeboden. Het Memorandum voor Recht op Werk dringt er om te beginnen op aan dat de Nationaal Front regering haar belofte zal nakomen dat het recht op werk een fundamenteel recht van iedere Indiase burger wordt en dat als eerste stap een nationaal Werkgarantie Programma wordt geïntroduceerd.
Dit kan volgens het Memorandum vooral bereikt worden door:

  1. het uitvoeren van een arbeidsintensief in plaats van een kapitaalintensief economisch en technologisch beleid

  2. een heroriëntatie van ontwikkelingsinvesteringen ten gunste van het platteland, door onder meer irrigatie, technische trainingscentra, marktcentra, biogasinstallaties, drinkwater, onderwijs en gezondheidszorg, water- en grondbeheer en herbebossing. Herbebossing is van belang om het recht op werk voor tribalen te garanderen en het ecologisch evenwicht te herstellen.

  3. bevordering en bescherming van de kleinschalige industrie tegen de concurrentie van multinationale en grote Indiase bedrijven.

  4. snelle uitvoering van landhervormingen, het verlagen van het maximale landbezit en het geven van eigendomsrecht aan pachters

  5. het reserveren van 8 % van de geplande overheidsinvesteringen ofwel ongeveer 10 miljard gulden per jaar, voor een nationaal Werkgarantie Programma.

Op de Conventie is een nieuw nationaal samenwerkingsverband met de naam Recht op Werk Strijd Front gevormd. Deze federatie zal in elke deelstaat afdelingen vormen om mensen te mobiliseren. Daarbij worden zoveel mogelijk bestaande organisaties betrokken. De Federatie verlangt van de regering dat zij voor december 1990 met een Werkgarantie Wet komt. Als dat niet gebeurd dan zullen er acties en demonstraties volgen.

Duurzame ontwikkeling
De Indiase recht op werk beweging staat allerminst alleen in haar streven naar een nationaal Werkgarantie Programma. Zij worden daarin gesteund door diverse gerenommeerde Indiase en buitenlandse economen en internationale organisaties. Uit het rapport 'Honger te midden van Overvloed - Oorzaken en Oplossingen' blijkt dat het op grote schaal scheppen van loonarbeid via openbare werken de meest haalbare manier is om de honger in India in het jaar 2000 uit te bannen. Dit rapport, dat is opgesteld door Prof. W. Tims van de Vrije Universiteit en de Indiase econoom K.S. Parikh, noemt een dergelijke aanpak niet alleen sociaal wenselijk maar ook betaalbaar en gunstig voor de economie als geheel. Extra ontwikkelingshulp zou daaraan, volgens Tims en Parikh een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
De Wereldbank prijst in haar World Development Report 1990 uitvoerig het Werkgarantie Programma in Maharashtra. De Bank pleit ervoor om via gegarandeerd werk een 'sociaal vangnet' voor de armen op het hele Indiase platteland te scheppen.

Het scheppen van werkgarantie kan een belangrijke bijdrage leveren aan een duurzame economische ontwikkeling. Projecten moeten daarom zo worden gekozen en uitgevoerd dat ze tot permanente produktieve werkgelegenheid leiden.
Een van India's meest gerenommeerde milieu-organisaties, het 'Centrum voor Wetenschap en Milieu' in New Delhi, heeft in haar manifest voor een groene politiek uitdrukkelijk gepleit voor de combinatie van werkgarantie en een grootscheepse aanpak van milieuproblemen. Het herstel en een beter beheer van de natuurlijke hulpbronnen (land, weidegronden, bossen, waterbronnen e.d.) kan, zoals in verschillende dorpen is aangetoond, goed ingepast worden in werkgelegenheidsprogramma's. In een aantal dorpen hebben deze programma's zich al overbodig gemaakt omdat voldoende 'gewone' werkgelegenheid is ontstaan.

Vanzelfsprekend zijn de resultaten van het Werkgarantie Programma in Maharashtra een krachtig pleidooi voor een soortgelijke aanpak (met verbeteringen) op nationale schaal. Werkgarantie kan een belangrijke bijdrage leveren aan verhoging van de koopkracht van de armen, positieverbetering van vrouwen, het scheppen van een alternatief voor de 'gebonden arbeiders', het verminderen van kastebarrières en het beperken van de migratie naar de steden. Uit een onderzoek in Maharashtra is zelfs gebleken dat landarbeidersgezinnen met inkomsten uit het Werkgarantie Programma, gemiddeld één kind minder hebben dan gezinnen die niet aan het programma deelnamen.


De beroemde Indiase econoom Amartya Sen zegt in het artikel "Afrika en India: wat kunnen we van elkaar leren?" dat Afrika het meest kan leren van de Indiase werkgelegenheidsprogramma's. Deze hebben er in tijden van crisis voor gezorgd dat niet zoals in Afrika miljoenen mensen van de honger omkwamen, terwijl er vaak in die Afrikaanse landen soms meer voedsel per hoofd van bevolking beschikbaar is dan in India. De massale ondervoeding in India is echter, zo onderkent ook Sen, door de bestaande Indiase werkprogramma's (zonder werkgarantie) niet opgelost.



7. ONTWIKKELINGSSAMENWERKING MET WIE?

Welke invloed heeft de ontwikkelingssamenwerking van Nederland en de EG met India op de positie van landarbeiders en hun werkgelegenheid? Elk jaar ontvangt India van Nederland een bedrag aan ontwikkelingshulp van ongeveer 300 miljoen gulden. Ruim 200 miljoen daarvan, de zogenaamde bilaterale hulp, gaat rechtstreeks van de Nederlandse naar de Indiase regering. Voor Nederland is India het land dat de meeste bilaterale hulp ontvangt. De resterende 100 miljoen wordt grotendeels besteed via internationale organisaties zoals de EG, de Wereldbank en organisaties van de Verenigde Naties. Daarnaast wordt circa 30 miljoen per jaar uitgegeven via de medefinancieringsorganisaties NOVIB, CEBEMO, ICCO en HIVOS, die daarmee projecten van particuliere organisaties in India ondersteunen. Voor een deel gaat het om organisaties die landarbeiders organiseren.

De Nederlandse bilaterale hulp bestaat voor ongeveer de helft uit leningen met een lage rente en voor de helft uit schenkingen. Naar schatting wordt eveneens de helft van de hulp in Nederland besteed, bijvoorbeeld aan kunstmest en baggerschepen. Het gaat daarbij voor een groot deel om 'gebonden' hulp die India verplicht in Nederland moet uitgeven. Die binding leidt tot duurdere importen dan nodig zou zijn als India de vrije keuze zou hebben bij het besteden van de hulpgelden.

De andere helft van de Nederlandse bilaterale hulp wordt aan lokale kosten - bijvoorbeeld voor goederen, diensten en het aantrekken van personeel - in India uitgegeven. Daardoor levert deze zogenaamde 'lokale kostenfinanciering' extra werkgelegenheid in India op.
Van de Nederlandse bilaterale hulp wordt ongeveer een kwart besteed aan kunstmestleveranties door Nederlandse bedrijven. Volgens officiële statistieken wordt driekwart van de kunstmest gebruikt door middelgrote en grote boeren. Kleine en vooral marginale boeren profiteren maar in zeer beperkte mate van deze hulp. Landlozen vanzelfsprekend al helemaal niet.

Baggerhulp
Een kwart tot een derde van de Nederlandse bilaterale hulp wordt gebruikt voor het uitbaggeren van Indiase zeehavens, het leveren van baggerschepen en projecten op het gebied van binnenvaart, havens, scheepsbouw en -reparatie. In 1987 is een principe afspraak met India gemaakt om in circa tien jaar tijd ongeveer 900 miljoen gulden aan het baggerprogramma te besteden, waarvan circa tweederde uit de bilaterale hulp. Opvallend aan het programma is dat maar 5 % van het totale budget wordt besteed aan kennisoverdracht en de rest aan activiteiten en produkten van Nederlandse bedrijven. Bij dit enorme programma zijn andere grote vraagtekens te zetten, bijvoorbeeld over de geschiktheid van de geleverde baggerschepen, de gevolgen voor de werkgelegenheid en de milieu-effecten van de manier waarop het baggerslib uit de havens wordt opgeslagen. Het doorslaggevende argument tegen het baggerproject is echter dat arme groepen er op geen enkele manier van profiteren. Het programma is vooral ingegeven door belangen van Nederlandse baggeraars en bouwers van baggerschepen.

Andere belangrijke sectoren waarop de bilaterale hulp op het platteland zich concentreert zijn kredietverlening aan boeren, alternatieve energie, irrigatie en informele opleidingen voor plattelandsvrouwen. De milieuhulp richt zich tot nu toe vooral op bestrijding en voorkoming van stedelijke en industriële vervuiling, met als meest bekende voorbeeld het Ganges-reinigingsprogramma. Uit het Beleidsplan voor de Ontwikkelingssamenwerking met India (1989-1992) blijkt niet in welke mate juist de arme groepen profiteren van deze hulpprogramma's. Zonder een duidelijke keuze voor deze groepen, zijn het meestal de economisch sterken die van dergelijke programma's gebruik (kunnen) maken. De meeste vormen van hulp sluiten landarbeiders per definitie uit. Zij kunnen bijvoorbeeld geen gebruik maken van irrigatieprojecten en landbouwkredieten en waarschijnlijk ook nauwelijks van energieprojecten.


De Raad is de mening toegedaan dat bezien zou moeten worden in hoeverre in het Nederlandse beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, ondersteuning kan worden gegeven aan programma's zoals het 'Employment Guarantee Scheme' in de Indiase deelstaat Maharashtra, waarbij bevorderd dient te worden dat een groter deel van de baten van dit soort programma's ten goede komen aan de armste doelgroepen.
Uit het advies Werkgelegenheid in ontwikkelingslanden' (1984) van de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking


De Europese Gemeenschap (EG) geeft jaarlijks voor een bedrag van circa 150 miljoen gulden ontwikkelingshulp aan India. Het bedrag bestaat geheel uit schenkingen en wordt voor tweederde besteed aan kunstmestleveranties. De hulp van de EG is voor het overgrote deel gebonden en wel op een dubbele manier. India moet er niet alleen produkten in Europa mee kopen (vooral kunstmest), maar het geld dat de verkoop van die kunstmest in India oplevert moet besteed worden aan projecten. De EG steunde de afgelopen jaren bijvoorbeeld irrigatieprojecten, de ontwikkeling van de binnenwatervisserij in vijf deelstaten en een herbebossingsprogramma. Landarbeiders zijn geen specifieke doelgroep van de EG hulp en profiteren niet of nauwelijks van de huidige projecten.
Daarnaast geeft de EG omvangrijke zuivelhulp aan het nationale Indiase zuivelprogramma Operatie Vloed dat, deels vanwege dezelfde reden, onderwerp van politieke controverse is (zie onder meer het boek 'India als melkkoe van de EG' van de LIW).


8. DE INDIASE BUITENLANDSE SCHULD

'India, schuldenland van de jaren negentig?' Dat was de kop waaronder het blad Internationale Samenwerking van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking in mei 1989 een artikel wijdde aan de snel groeiende buitenlandse schuld van India. Die schuld bedraagt volgens de Wereldbank momenteel 130 miljard gulden. India is daarmee na Mexico en Brazilië het land met de grootste schuldenlast in de Derde Wereld. De afbetaling van rente en aflossingen kost India jaarlijks ongeveer 30 % van haar inkomsten uit export. Volgens de Wereldbank zit een land met een percentage van 20 % al in de gevarenzone.

De Indiase schuld bestaat voor 65 % uit 'officiële schulden' aan overheden en internationale organisaties en voor de rest uit commerciële schulden aan banken en andere financiële instellingen. Ongeveer de helft van de officiële schuld is het gevolg van Wereldbankleningen en een bijna even groot deel komt voort uit bilaterale hulpleningen. India heeft bijvoorbeeld een schuld van circa 2 miljard gulden aan Nederland uit eerder afgesloten hulpleningen en betaalt daarover jaarlijks een bedrag van 100 miljoen gulden aan rente en aflossing. Elk jaar is dus de helft van de jaarlijkse 200 miljoen gulden bilaterale hulp van Nederland aan India nodig om oude hulpschulden af te lossen. De hulpschuld neemt nog steeds toe omdat de helft van de bilaterale hulp uit leningen bestaat. India en Indonesië zijn overigens de enige twee landen die nog hulpleningen van Nederland krijgen. De bilaterale hulp aan andere landen bestaat geheel uit schenkingen. Naast hulpschulden heeft India nauwelijks commerciële schulden aan Nederland.


Als eenderde van de huidige buitenlandse schuld van India zou kunnen worden omgezet in fondsen, beschikbaar in een periode van 5 tot 10 jaar, voor het uitvoeren van werkgarantie voor de armen, dan zou dat niet alleen aan ons land ten goede komen - omdat we eenderde van onze schuld niet hoeven terug te betalen - maar tegelijk aan de armste groepen in het land... We doen de aanbeveling dat zo'n voorstel door de Indiase regering wordt voorgelegd aan de ontwikkelde landen, zodat een deel van de fondsen die anders terug zouden vloeien naar de rijke landen in plaats daarvan gebruikt worden voor de armsten in ons land.
Uit de nota 'Right To Work' van het Young India Project (december 1990), gestuurd aan de Minister van Financiën van India.


Oorzaken
Het Indiase schuldenprobleem heeft twee belangrijke oorzaken. De eerste is de liberalisering van de Indiase economie sinds 1981 en vooral sinds het premierschap van Rajiv Gandhi in 1985. Mede door de invloed van IMF en Wereldbank (en dus ook gesteund door Nederland) werden de invoerbeperkingen teruggedrongen en de export aangemoedigd. De bescherming van de binnenlandse markt werd verminderd en voor buitenlandse bedrijven werd het makkelijker in India te investeren. India heeft daardoor haar economische groei kunnen verhogen tot rond de 5 % per jaar, maar de buitenlandse schuld groeide veel sneller. In 1982 bedroeg die schuld nog 40 miljard gulden, die voor 90 % uit leningen met lage rentes bestond. Daarna is India meer gaan lenen bij de banken, waardoor het deel van de commerciële schuld waarover hoge marktrentes betaald moeten worden is opgelopen tot eenderde van de schuld.

"O.K., dan de Wereldbank maar. Maar dan moeten we wel eerst ergens anders geld zien te lenen om te laten zien dat we kredietwaardig zijn. Anders trapt de Wereldbank er niet in."

Een tweede oorzaak van de snel groeiende Indiase schuld is de sterke vermindering van de 'zachte' hulpleningen van zowel de bilaterale donoren als de Wereldbank. De bilaterale hulp stagneert ook in omvang. De hulp van de Wereldbank groeide wel, maar gemiddeld tegen een veel hogere rente. Dit was het gevolg van het succesvolle beroep dat Afrika en China de afgelopen jaren deden op de zachte leningen van de Wereldbank. India moest daardoor marktrentes gaan betalen over driekwart van haar nieuwe Wereldbankleningen. Op dit moment staat India voor ongeveer 40 miljard gulden in het krijt bij de Wereldbank. Dat geld wordt niet altijd goed besteed. Enkele door de Wereldbank gefinancierde projecten, zoals de bouw van een aantal grote stuwdammen in de Narmada rivier, verdrijven grote groepen mensen van hun land en vernietigen op grote schaal het milieu.

De Nationaal Front regering heeft erkend dat de buitenlandse schuld van India een probleem is dat uit de hand dreigt te lopen. De schuld wordt nog steeds op tijd terugbetaald en het is ook niet te verwachten dat India een wanbetaler wordt. Maar volgens de nieuwe minister van Financiën gaat dit steeds meer ten koste van nieuwe ontwikkelingsprojecten. Om de schuld niet onnodig te laten groeien heeft de nieuwe regering besloten tot het terugdringen van de 'verspillende en ongebreidelde' import van luxe goederen en niet-noodzakelijke buitenlandse technologie.


9. ACTIEPUNTEN 'WERK TEGEN ARM0EDE'

*MAAK LANDARBEIDERS DE BELANGRIJKSTE DOELGROEP VAN DE HULP :
landarbeid(st)ers en hun gezinnen moeten de belangrijkste doelgroep worden van de Nederlandse bilaterale hulp en de hulp van de Europese Gemeenschap (EG)

*BESTEEDT DE HULP AAN WERKGARANTIE VOOR LANDARBEIDERS :
gebruik een aanzienlijk deel van de bilaterale en de EG hulp voor de financiering van een nationaal werkgarantie-programma voor landarbeiders

*GEBRUIK SCHULDKWIJTSCHELDING VOOR WERKGARANTIE :
scheldt de Nederlandse hulpschuld aan India kwijt, met als enige voorwaarde dat het vrijkomende geld wordt gebruikt voor werkgarantieprogramma's voor landarbeiders


LANDARBEIDERS ALS DOELGROEP VAN DE HULP

Wij pleiten ervoor dat landarbeiders (landlozen en marginale boeren die hoofdzakelijk loonarbeid verrichten) de belangrijkste doelgroep van de Nederlandse bilaterale hulp en de EG hulp aan India worden. Daarbij moet speciaal aandacht besteed worden aan de positie van vrouwen. Programma's voor landarbeiders moeten in de plaats komen van programma's waarvan de armen niet profiteren, zoals kunstmestleveranties en de baggerhulp.
De bilaterale en multilaterale hulp aan India moet, als onderdeel van een systematische Armoede Effect Rapportage, worden getoetst op hun gevolgen voor de positie van landlozen en marginale boeren. Projecten en programma's die de levensomstandigheden van deze groepen verslechteren moeten niet worden gefinancierd.

In het belang van landarbeiders en andere arme groepen in India moet directe armoedebestrijding de centrale doelstelling worden van de Nederlandse en andere westerse hulp aan India. Tevens zou de hulp uit schenkingen moeten bestaan die niet gebonden zijn aan bestedingen in Nederland of andere westerse landen. De 'dubbele binding' van de EG hulp (aan kunstmestleveranties én projekten) moet verdwijnen. Van India kan dan gevraagd worden om de rupee waarde van de hulp geheel te besteden aan programma's ter verbetering van de positie van de armste groepen. De hulp van Nederland en de EG moet aansluiten bij dergelijke programma's van de Indiase overheid en van particuliere organisaties.

Een voordeel van ongebonden schenkingen voor de Indiase regering is dat zij daardoor de beschikking krijgt over extra buitenlandse deviezen die zonder binding (aan produkt, land of bedrijf) benut kunnen worden om een deel van de import mee te betalen. India spaart daardoor de aflossing en rente uit van leningen die zij anders zou moeten opnemen voor importen. De buitenlandse schuld neemt daardoor minder toe. Het beleid dat wij bepleiten kan worden samengevat als: bind hulp alleen aan de armen.

HULP VOOR WERKGARANTIE VOOR LANDARBEIDERS

Nederland, andere westerse landen en de EG moeten minstens een kwart van hun huidige hulp aan India aanbieden als bijdrage aan het nieuwe nationale Werkgarantie Programma voor landarbeiders. De donoren zouden, als overeenstemming wordt bereikt over de voorwaarden, moeten toezeggen om een dergelijk programma in principe minstens vijf jaar te steunen. De financiering moet plaatsvinden in de vorm van een ongebonden schenking. Als stap op weg naar hulp die volledig uit gebonden schenkingen bestaat, zou elke financiële bijdrage aan het Werkgarantie Programma gepaard moeten gaan met een even grote verhoging van het deel van de hulp dat uit ongebonden schenkingen bestaat.

Nederland, de EG en andere donoren kunnen aan India voorstellen om een bijdrage te leveren aan praktijkexperimenten die zijn gericht op de meest effectieve vorm van een werkgarantie programma voor landarbeiders.
Nederland kan bijvoorbeeld in enkele districten van de deelstaten waarop zij haar hulpprogramma concentreert enkele experimentele programma's kunnen financieren. Daarbij moet met name aandacht besteed worden aan de bijdrage van dergelijke programma's aan milieuverbetering, verbetering van de positie van vrouwen op het platteland en participatie van de arbeiders en andere betrokken in de keuze van de projecten.

SCHULDKWIJTSCHELDING VOOR WERKGARANTIE

De Indiase buitenlandse schuld die voortvloeit uit ontwikkelingsleningen van Nederland en andere donoren moet worden 'omgezet' in steun aan een werkgarantieprogramma voor landarbeiders. Dit kan bijvoorbeeld door deze schuld te 'bevriezen' in zijn huidige omvang (dus geen rente meer te rekenen) en gedurende een periode van tien jaar steeds een tiende deel daarvan te gebruiken voor de financiering van een Werkgarantie Programma. India bespaart daardoor schaarse buitenlandse deviezen die anders voor aflossing van de schuld nodig zouden zijn geweest. Een dergelijke vorm van schuldverlichting moet niet uit het huidige bilaterale budget betaald worden, maar uit aanvullende ontwikkelingsfondsen. De westerse regeringen zouden elkaar, in het kader van het Aid India Consortium, moeten aansporen om gezamenlijk bij te dragen aan een schuldverlichting-voor-werkgarantie programma.

Bij minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking, minister Kok van Financiën (ontvanger van schuldaflossingen) en het kabinet als geheel, alsmede bij de Europese Commissie en het Europees Parlement, dringen wij er op aan stappen te ondernemen om het bovenstaande te realiseren.

Wij bepleiten met klem om bij besteding van het geld dat in het kader van ontwikkelingshulp of schuldverlichting beschikbaar zou komen voor werkgarantie in India, ook particuliere organisaties, landarbeidersbonden en onafhankelijke Indiase deskundigen te betrekken.
De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) zou een belangrijke rol kunnen spelen bij het stimuleren de politieke en maatschappelijke discussie over recht op werk (voor landarbeiders en andere arbeiders) en het belang daarvan voor ontwikkelings- én ontwikkelde landen.


10. SUGGESTIES VOOR ACTIE

U kunt de campagne 'Werk Tegen Armoede' op verschillende manieren ondersteunen. Een aantal daarvan zijn

  • stuur de bijgevoegde kaart met actiepunten ondertekend naar ons op. Wij zullen de kaarten aanbieden aan minister Pronk of een vertegenwoordiger van de Vaste Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer. Met de kaart kunt u ook bestellingen voor actie- en achtergrondmateriaal plaatsen.

  • bestel meer brochures, strooifolders, kaarten en affiches en verspreid deze onder de leden en/of medewerkers van uw organisatie, groep of bedrijf. Draag zo mogelijk zorg voor verzending van de kaarten naar de Landelijke India Werkgroep.

  • schrijf zelf een brief naar minister Pronk, de Tweede Kamer, de Europese Commissie en/of het Europees Parlement waarin u laat blijken de actiepunten te ondersteunen.

  • organiseer zelf een avond rond het campagnethema. Wij kunnen u wellicht en spreker leveren en zeker een diaserie.

  • het (laten) schrijven van een artikel in het blad van uw organisatie op basis van deze brochure.

  • het leveren van een financiële bijdrage aan de campagne door een donatie over te maken aan de UW, Oudegracht 36, Utrecht, gironummer 2483548 o.v.v. gift Werk Tegen Armoede.

Als u andere suggesties heeft om de campagne te onde~teunen dan horen wij dat graag.


11. TE BESTELLEN MATERIAAL

  • brochure 'Werk Tegen Armoede' à f2,-, 10 exemplaren f15,- en 25 exemplaren f25,- (exclusief verzendkosten).
  • brochure 'Volle graanschuren en lege magen' - Leven op het Indiase planeland, 32 pag. à f2,50
  • strooifolder 'Werk Tegen Armoede', gratis
  • folder en publicatielijst Landelijke India Werkgroep, gratis
  • affiche 'Werk Tegen Armoede', à f2,50
  • 'Landenwijzer India' (BijEEN), algemene informatie, à f2,25
  • Informatiemap 'Werk Tegen armoede' (ca. 90 pag. achtergrondinformatie, grotendeels Engelstalig), à f10,-
  • Onderwijspakket 'Werk Tegen Armoede' (ca. 25 pag.) à f2,50-
  • het boek 'India, Oogst van de armoede', een toegankelijk geschreven en rijk geïllustreerd boek over het Indiase platteland, 120 pag., à f10,-
  • het boek 'India als melkkoe van de EG', over de EG zuivelhulp aan Operatie Vloed in India, 128 pag. à f7,50-
  • losse nummers van, of een abonnement op India Nu, het tweemaandelijks tijdschrift van de LIW (resp. f4,75 en f27,50 per jaar). Bovenstaande materiaal is telefonisch of schriftelijk (ook via de actiekaart) te bestellen bij de LIW telefoon, 030-321340, gironummer 2483548.
    oktober 1990


  • LIW IN 'T NIEUWS

    Maatschappelijk verantwoord ondernemen

    Kinderarbeid & Onderwijs

    HOME Landelijke India Werkgroep

    Landelijke India Werkgroep - 26 augustus 2003