Veel mensen denken bij India aan een arm en overbevolkt land. En niet zonder reden. India kent grote problemen. Van de bijna één miljard Indiërs leeft - volgens de Indiase
regering zelf - ruim een derde onder de armoedegrens. Dat betekent 350 miljoen mensen - meer dan twintig maal Nederland! Die mensen hebben nauwelijks te eten, vaak geen of een zeer bouwvallig dak boven hun hoofd, geen goed onderwijs en geen gezondheidszorg.
Maar er is ook een ander, een modern en welvarend India. In steden als Mumbai (Bombay) en Bangalore maakt men computerprogramma's die we hier in het Westen gebruiken. De KLM is een klant, evenals de Londense metro en de grote Amerikaanse Citibank. Indiase programmeurs hoeven niet meer naar de klanten in het Westen te
reizen, maar werken gewoon in India zelf. Dat gaat heel goed in deze tijd van satellieten en e-mail. Mobiele telefoons, schotelantennes en fastfoodzaken verschijnen steeds meer in het straatbeeld van India's grote steden.
Deze ontwikkeling loopt samen met de liberalisering van de economie die het land sinds 1991 doorvoert. Vroeger was India een 'gesloten' land. Zelfs Coca en Pepsi Cola kwamen er niet in. De laatste jaren is er veel veranderd en begint India steeds meer deel uit te maken van een alsmaar kleiner wordende wereld. Hieronder wordt kort ingegaan op de geschiedenis, cultuur, politiek en economie van India.
GESCHIEDENIS EN CULTUUR
In de zuidwestelijke deelstaat Kerala ligt bij Kochi (Cochin) een oude Nederlandse begraafplaats. Hier werden veel van de Nederlandse soldaten, handels- en zeelieden begraven die in de tweede helft van de zeventiende en de achttiende eeuw bezweken aan tropische ziekten. De Nederlanders kwamen na de Portugezen die al in 1498 voet op Indiase bodem hadden gezet. Maar ook zij waren niet de eerste buitenlanders die het Indiase subcontinent (het huidige India, Pakistan, Bangladesh en Nepal) aandeden. Grieken, Romeinen, Joden, Arabieren en Chinezen waren voorgegaan. De Nederlanders en na hen de Engelsen waren de laatsten in de rij.
Al deze buitenlanders kwamen in een land met een zeer oude en rijke beschaving. Sinds mensenheugenis telt India inheemse gemeenschappen. Tegenwoordig vormen deze zogenaamde adivasi of eerste bewoners een minderheid. De gangbare opvatting is dat ze vanuit de vlaktes door nieuwkomers langzaam teruggedrongen zijn naar meer afgelegen plaatsen. Volgens anderen vormen deze afgelegen gebieden echter de 'natuurlijke woonplaats' van de inheemse volken.
De eerste 'nieuwkomers' stichtten meer dan tweeduizend jaar voor Christus in de Indus-vallei in het Noordwesten een bloeiende stedelijke beschaving. De belangrijkste steden waren Harappa (in de tegenwoordige Pakistaanse provincie Punjab) en Mohenjodaro (in de Pakistaanse provincie Sindh). Over de ondergang van Indus-beschaving is weinig bekend. Mogelijk spelen klimaatveranderingen een rol. Wel staat vast dat de Indus-beschaving in betrekkelijk korte tijd (tussen 1800 en 1700 voor Christus) ten onder is gegaan.
Vanaf 1500 voor Christus kwamen invallers vanuit het noordwesten India binnen. Deze zogenaamde Indo-ariërs onderscheidden zich door hun taal, hun blankere huidskleur en hun lengte van de lokale bevolkingsgroepen. Ze kwamen niet in de vorm van een massale invasie. Hun komst valt ook ruim na de ondergang van de Indus-beschaving. Eerder was er sprake van een langdurige migratie waarin groepen nieuwkomers vaak in conflict kwamen met de lokale bevolking. Veel lokale bewoners gingen door vermenging op in de
Indo-arische meerderheid. Anderen migreerden naar Zuid-India.
Godsdienst
Godsdienst beperkt zich in India niet tot tempels, moskeeën of kerken. In het dagelijkse leven van Indiërs zijn godsdienstige tradities, gebruiken, voorschriften en gebeurtenissen ontzettend belangrijk. Godsdienstige optochten en feesten zijn aan de orde van de dag, miljoenen heilige mannen doorkruisen het land.
India kent meerdere godsdiensten. Allereerst zijn er de inheemse godsdiensten van de adivasi. Daarnaast zijn er het boeddhisme en jainisme. Het boeddhisme heeft zich vanuit India verspreid over Oost- en Zuidoost-Azië en kende zijn hoogtijdagen in India tijdens de regering van Ashoka in de derde eeuw voor Christus. In het moderne India belijdt maar een kleine minderheid het boeddhisme. Dat geldt ook voor het jainisme dat nooit een zeer massale aanhang heeft gehad. Met 1.9 procent van de bevolking kent ook het sikhisme
een relatief kleine aanhang in India, die geconcentreerd is in de deelstaat Punjab waar ruim de helft van de bevolking sikh is.
Ook de Christenen vormen een minderheidsgodsdienst, hoewel ze in sommige streken (zoals Kerala) wel een aanzienlijke minderheid vormen. India telt zo'n 116 miljoen moslims (12.1 procent van de bevolking) en is daarmee na Indonesië en Pakistan het land met de grootste islamitische bevolking. Veel moslims zijn nakomelingen van hindoes die
zich tijdens de regeringen van de islamitische Mogol-vorsten (1526-1857) tot de islam bekeerden.
Hindoeïsme
Volgens de laatste volkstelling van 1991 hangt 82 procent van de Indiërs het hindoeïsme aan. Omgerekend naar de huidige bevolkingsomvang zijn dat zo'n 790 miljoen mensen, en daarmee behoort het hindoeïsme tot de grote wereldgodsdiensten. Veel meer dan bij
andere wereldgodsdiensten is het hindoeïsme verbonden met een land. Alleen in India (en in het relatief kleine buurland Nepal) is ze de belangrijkste godsdienst, daarbuiten nergens. In de buurlanden Bangladesh en Sri Lanka vormen de hindoes wel een vrij aanzienlijke minderheid. Verder zijn er door migratie en handelscontacten ook hindoegemeenschappen ontstaan in Zuidoost-Azië (Bali). In recentere tijden, de koloniale periode en daarna, zijn veel hindoes geëmigreerd naar het Caribisch gebied en Zuid-Amerika, Oost- en Zuid-Afrika, Maleisië en Singapore, de VS, Engeland en (via Suriname) ook Nederland.
Hindoeïsme is voor buitenstaanders een 'ingewikkelde' godsdienst. Dat is niet verwonderlijk. Brahma (de schepper), Vishnu (de bewaarder) en Shiva (de vernietiger en herschepper) zijn de belangrijkste goden, maar het zijn vooral hun vele verschijningsvormen die het hindoeïsme zo 'verwarrend' maken. Voor wie gewend is aan één god is dat een omschakeling. Het hindoeïsme kent geen algemeen aanvaarde heilige tekst of boek. Een verschijnsel als bekering is er niet. Hindoe ben je in principe alleen door geboorte. Er is dus ook geen echte zendingsdrang of missie. Ook is geen sprake van een stichter als Jezus, Mohammed of Boeddha.
In de loop der eeuwen zijn er veel stromingen en geloofsrichtingen ontstaan. Elke daarvan met eigen heiligen en voorvechters, leraren en geloofsverdedigers. Feitelijk is het
hindoeïsme eerder een stelsel van geloofsrichtingen. Maar hindoes zijn het er wel over eens dat je moet leven volgens de regels die je groep en afkomst je stellen (dharma), dat er sprake is van een cyclus van leven, dood en wedergeboorte (samsara) en dat de daden in dit leven gevolgen hebben voor het volgende (karma).
Kasten
Het kastenstelsel heeft zich geleidelijk ontwikkeld na de komst van de Indo-ariërs. Die kenden een maatschappelijke ordening op basis van standen. Dat waren in aflopende volgorde van 'reinheid' de brahmanen (priesters), kshatriya's (krijgers, adel), vaishya's (boeren en kooplieden) en shudra's (bedienden, landarbeiders). Aan de onderkant van de samenleving stonden buiten dit standensysteem de paria's, de onaanraakbaren. Grofweg gesproken waren priesters, boeren en kooplieden van Indo-arische afkomst en bedienden, landarbeiders en onaanraakbaren niet.
In de loop der tijd heeft dit standensysteem zich onder invloed van gemengde huwelijken uitgesplitst in een ingewikkeld stelsel van kasten (jati's). Kenmerk van dit stelsel is dat de kaste waarin men geboren wordt, iemands leven grotendeels bepaalt:
beroep, status, leefregels en gedragscodes, sociaal-religieuze plichten, woonsituatie en huwelijkspartner.
India kent duizenden kasten, maar het is vooral een lokaal stelsel. Een dorp telt twintig, dertig kasten, elk met hun eigen beroep, die gescheiden van elkaar wonen: de hogere kasten aan de ene kant van het dorp, de onaanraakbaren een heel eind verderop, aan de
andere kant van het dorp. Misschien wel het meest opvallende van het kastensysteem is dat het nog altijd voortbestaat, ondanks het gegeven dat tegenwoordig veel Indiërs het stelsel als sociaal onrechtvaardig, discriminerend en als een rem op India's ontwikkeling
beschouwen. Bij de onafhankelijkheid van India is onaanraakbaarheid grondwettelijk verboden en is het kastenstelsel als zodanig onwettig. Bovendien moeten de Indiase deelstaten bijzondere maatregelen nemen op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid om de positie van onderliggende kasten te verbeteren. Sindsdien is er het nodige ten
goede veranderd, maar het kastenstelsel bestaat - zeker op het platteland - nog altijd.
Brits-Indië
Wie tijdens een belangrijke cricketwedstrijd door een Indiase stad loopt, zal verbaasd staan. Op de normaal zo drukke straten, is het rustig. Ieder die maar even kan, kijkt televisie. De cricketsterren zijn nationale helden. Overal in India zijn kleine jongetjes
doorlopend in de weer met bats en wickets. Deze typisch Britse sport is in India vijftig jaar na het vertrek van de Britten populairder dan ooit. India kent 18 officiële Indiase
talen, maar het Engels is er nog altijd een belangrijke taal.
In 1701 kregen de Britten van de Mogols het recht op de landopbrengsten in 24 Bengaalse sub-districten. Vandaar breidden de Britten hun invloed in de loop van de achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw steeds verder uit. Toen de laatste
resten van het Mogol-rijk in 1858 definitief ophielden te bestaan, viel zestig procent van het subcontinent onder direct Brits bestuur. Het overige deel werd bestuurd door tal van lokale vorsten. Deze maharaja's stonden feitelijk onder indirect gezag van de Britten. In hun eigen vorstendommen konden ze echter ongestoord de plaatselijke bevolking uitbuiten, zolang ze maar niet de Britse belangen schaadden.
Het was de Britten vooral om geld te doen. Eerst moest dat komen uit de handel in specerijen en andere tropische producten, later uit het heffen van belastingen. Miljoenen Indiërs werden tot op het bot uitgezogen.
Verzet
De politieke overheersing bood aan Britse ondernemers een beschermde afzetmarkt. Deze vorm van uitbuiting werd steeds belangrijker naarmate Groot-Brittannië zich ontwikkelde tot een industrieland. De snel groeiende productie uit de textielfabrieken van Lancashire had kopers nodig en die waren er in Groot-Brittannië zelf onvoldoende, maar in Brits-Indië genoeg. Door de concurrentie van deze massaproducten uit de fabrieken van Manchester en andere Britse steden verloren veel Indiase handwerkers hun inkomsten. In de loop van de negentiende eeuw groeide het verzet tegen de Britse overheersing.
In 1855 werd het Indian National Congress opgericht. Aanvankelijk was dit vooral een eliteclubje van goed opgeleide (Engelssprekende) Indiërs. In deze eeuw groeide de partij mede door Mahatma Gandhi uit tot een brede volksbeweging. Met een combinatie van burgerlijke ongehoorzaamheid en ahimsa (geweldloosheid) in de jaren twintig en dertig wist de Congrespartij veel mensen op de been te krijgen en het Britse bestuur steeds meer
onder druk te zetten. De Tweede Wereldoorlog betekende het definitieve einde van het koloniale tijdperk. Groot-Brittannië kwam verzwakt uit de oorlog en was ook in ogen van veel Indiërs van de imperiale troon gevallen. De nieuwe wereldmacht, de VS maakte zeer duidelijk dat er in de naoorlogse wereldorde geen plaats meer was voor koloniën. Lord Mountbatten werd na de oorlog door de Britse kroon aangewezen als de man die de machtsoverdracht moest 'begeleiden'.
Onafhankelijkheid
De onafhankelijkheid, in de nacht van 14 op 15 augustus 1947, werd een ontgoocheling voor Mahatma Gandhi, Jawaharlal Nehru en de andere Congres-leiders die een ongedeeld India voorstonden. Op weg naar de onafhankelijkheid begonnen veel moslims zich steeds meer zorgen te maken over het lot dat hen in een onafhankelijk, door hindoes overheerst India te wachten zou staan. Al in 1906 had een deel van de moslims zich afgescheiden van het Congres en de All India Muslim League gevormd.
In 1930 bracht de moslim poëet Alama Iqbal voor het eerst het idee naar voren van een eigen staat voor de moslims van India, drie jaar later kreeg het idee een naam: Pakistan, 'land van de zuiveren'. Onder het leiderschap van Mohammed Ali Jinnah werd het doel
van de beweging in de loop van de jaren dertig en veertig zo'n eigen land voor de moslims van India. De verzekering van de Congres-leiders dat het onafhankelijke India een land zou worden met gelijke rechten voor alle religieuze gemeenschappen kon Jinnah en zijn aanhangers niet geruststellen. Ze hielden vast aan Pakistan. De massale volksverhuizingen die op de opdeling volgden, zijn in de door extremisten verziekte en opgeklopte sfeer ontaard in een massale slachting. Volgens huidige schattingen zijn daarbij ongeveer een miljoen mensen omgekomen. In 1947 werden twee staten geboren. De droom van een onafhankelijk India ging in vervulling, die van een ongedeeld India ten onder. Mahatma Gandhi, India's geestelijk vader, werd een half jaar na de onafhankelijkheid, op 30 januari 1948, vermoord door een extremistische hindoe.
POLITIEK
Bij de onafhankelijkheid werd India in een klap de grootste democratie ter wereld en dat is ze nog steeds. Bij nationale verkiezingen gaat het om honderden miljoenen kiezers. Er zijn vele honderdduizenden mensen nodig om de verkiezingen in goede banen te leiden en de uitslagen te verwerken. De geschiedenis van een halve eeuw parlementaire democratie
in India is vooral het verhaal van de Congrespartij.
De Congrespartij
De leidende rol die het Indian National Congress had gespeeld in de onafhankelijkheidsstrijd, betekende meteen dat de partij aan de macht kwam in het onafhankelijke India. In Brits-Indië zei de beweging het hele volk te vertegenwoordigen, maar in werkelijkheid was dat niet het geval geweest. De moslims hadden hun All India Muslim League. Maar ook de onaanraakbaren hadden nauwelijks deel aan de beweging.
Na de onafhankelijkheid probeerde de Congrespartij zich onder leiding van Jawaharlal Nehru politiek zo breed mogelijk te profileren als een nationale politieke partij die alle lagen van de bevolking vertegenwoordigt. Er waren wel oppositiepartijen, zoals de socialisten die zich in 1948 afscheidden van de Congrespartij, en de Communistische partij. Maar veel in te brengen hadden ze niet.
Na zijn dood (in 1964) werd Jawaharlal Nehru, na een korte tussenperiode, in 1966 opgevolgd door zijn dochter Indira Gandhi (weduwe van Feroze Gandhi, geen familie van Mahatma Gandhi). In 1975 kondigde ze vanwege kritiek op verkiezingsfraude de noodtoestand af. De oppositie en pers mochten niet meer vrijuit spreken. In 1977 volgde de
terugkeer naar de democratie en schreef Indira verkiezingen uit. De kiezers straften haar ongenadig af. De Congrespartij leed een zware nederlaag.
Politiek geweld
Na drie jaar oppositie keerde Indira Gandhi in 1980 terug. Het hernieuwde premierschap van Indira Gandhi vond een vroegtijdig einde toen ze in 1984 werd vermoord door twee van haar lijfwachten, beide sikhs. Haar zoon Sanjay, die was voorbestemd om de fakkel over te nemen was in 1980 omgekomen bij een vliegtuigongeluk.
Door Sanjay's ongeluk werd Indira's tweede zoon, de politiek onervaren piloot Rajiv, haar opvolger. Net als zijn moeder werd Rajiv door de kiezers afgestraft. Hij had beloofd India versneld te moderniseren, maar was daar onvoldoende in geslaagd en bovendien had
alleen een kleine bovenlaag geprofiteerd. Ook was er een slepend corruptieschandaal rond de aankoop van wapens van het Zweedse concern Bofors.
In 1989 was het weer de beurt aan de oppositie, maar net als twaalf jaar eerder was dat interval van korte duur. In 1991 waren er weer nieuwe algemene verkiezingen nodig en tijdens de verkiezingscampagne vond Rajiv net als zijn moeder een gewelddadig einde. Hij werd vermoord door Tamils uit wraak voor zijn (mislukte) vredesbeleid inzake het door een burgeroorlog tussen Tamils en Singhalezen verscheurde Sri Lanka. Door deze aanslag kreeg de Congrespartij wel de sympathie van de kiezers en tussen 1991 en 1996
werd India geregeerd door de Congrespartij onder leiding van Narasimha Rao.
BJP
Maar de Congrespartij is lang niet meer de dominante partij die ze lange tijd is geweest. Sinds de jaren tachtig is de nationalistische hindoepartij BJP (Bharata Janata Party, Indiase Volkspartij) een factor van betekenis geworden en inmiddels uitgegroeid tot de grootste partij. De partij won de verkiezingen van 1996, maar kon toen nog geen meerderheid behalen. Met steun van de Congrespartij vormde het Verenigd Front, een verbond van linkse en regionale partijen, van 1996 tot 1998 een minderheidsregering. Na de verkiezingen van februari 1998 is de BJP erin geslaagd met steun van enkele kleinere
bondgenoten (gezamenlijk de Nationale Democratische Alliantie geheten) de vertrouwenstemming in het parlement ongeschonden door te komen. Heel lang hield de regering niet stand, en na een regeringscrisis volgden in september en oktober 1999 nieuwe verkiezingen. De BJP zelf bleef op het oude niveau, haar coalitiegenoten wonnen flink, terwijl de oppositionele Congrespartij en linkse partijen leden een forse nederlaag leden. Medio oktober 1999 werd Atal Behari Vajpayee opnieuw als premier van een door de BJP geleide coalitieregering beëdigd. Deze coalitieregering beschikt over een ruime meerderheid in het parlement, waar de vorige slechts een geringe meerderheid had.
ECONOMIE
De leiders van India kozen na de onafhankelijkheid een eigen weg. Wat betreft de economische verhoudingen was daar alle aanleiding voor. Bij de onafhankelijkheid waren de Indiërs nog net zo arm als voor de komst van de Britten. Premier Nehru vond dat India een moderne industriële samenleving moest worden. Pas dan kon het land genoeg
verdienen om armoede uit te bannen. Hij koos voor de opbouw van een nationale zware industrie. De Sovjet-Unie diende daarbij als voorbeeld. De overheid moest dit ontwikkelingsproces niet alleen plannen, maar in de vorm van staatsbedrijven ook grotendeels 'uitvoeren'.
Made in India
Die beslissing is nog altijd goed zichtbaar. Niet alleen in sectoren als (kapitaalintensieve) industrie, transport en bankwezen is de Indiase staat actief, ook in land- en tuinbouw of (detail)handel zijn er staatsondernemingen te vinden. De keuze voor een mengvorm van
kapitalisme en een centraal geleide economie was wel logisch. Om vanuit het niets een eigen industrie op te bouwen was sterke overheidsinvloed noodzakelijk. Het opzetten van bijvoorbeeld hoogovens, chemische industrie, elektriciteitscentrales, auto-industrie en grootschalige mijnbouw vergde investeringen die door de particuliere sector niet op te brengen waren.
Gezien de ervaring met de Britse overheerser was buitenlands kapitaal niet gewenst. De opbouw van een eigen en brede nationale industrie maakte het land (industrieel) zelfvoorzienend door de vervanging van geïmporteerde consumptie- en kapitaalgoederen
door eigen fabrikaat. Het hele scala van producten, van lucifers tot raketten, moest het stempel swadeshi (gemaakt in India) dragen. Hoge importbelastingen moesten de jonge nationale industrie beschermen tegen buitenlandse concurrentie.
Slecht en duur
Dit ontwikkelingsmodel wordt vaak aangeduid als self reliance, ontwikkeling op eigen kracht. Maar het heeft duidelijk nadelen met zich meegebracht. De bescherming van de
industrie en gerichtheid op de binnenlandse markt heeft geleid tot een inefficiënte industrie. Ook bracht de planeconomie veel overheidsregels met zich mee en een logge - vaak corrupte - bureaucratie. De Indiërs moesten ondertussen wel veel geld betalen voor slechte Indiase producten die op de wereldmarkt aan de straatstenen niet kwijt te raken waren. Dat leidde in toenemende mate tot problemen.
Het karakter van de wereldeconomie begon al in de jaren tachtig grondig te veranderen door snelle technologische ontwikkelingen en daarmee een groeiende mobiliteit van kapitaal. Dat werkte de vrije-markteconomie en openstelling van economieën voor de
wereldmarkt in de hand. Dit werd nog eens versterkt door de politiek-economische dominantie van de VS na de val van de muur in 1989. India met zijn traditie van self reliance en (economisch) staatsdirigisme bleek minder oog te hebben voor de uitdagingen van de nieuwe tijd dan andere, onderling overigens zeer verschillende, Aziatische landen als Zuid-Korea, Maleisië en Thailand, maar ook China, getuige hun veel hogere groeipercentages. Veelzeggend is ook dat het aandeel van India in de wereldhandel
terugliep van vier procent in de vijftiger jaren tot nog geen half procent aan het begin van de jaren negentig.
Landbouw en voedselzekerheid
'India leeft in haar honderdduizenden dorpen. Obscure, kleine, afgelegen dorpen.... Dat is het werkelijke India, mijn India.' Deze uitspraak van Mahatma Gandhi is ruim vijftig jaar na zijn dood nog altijd actueel. Bijna driekwart van de bevolking leeft op het
platteland en tweederde van de beroepsbevolking werkt in de landbouw. Al deze mensen en daarmee heel India zijn zeer afhankelijk van natuurlijke omgevingsfactoren. Slechte regenseizoenen (te droog of juist veel te nat) weerspiegelen zich in lagere (in het verleden
vaak zelfs negatieve) economische groei. In de loop der eeuwen is het land regelmatig geteisterd door grote hongersnoden, meestal als gevolg van droogte. In 1965-1966 kende Maharashtra een hongersnood, een jaar later Bihar. En ook in normale tijden moest het land doorlopend voedsel importeren. Dit gegeven vormde het startsein tot wat de boeken zou ingaan als de groene revolutie.
Groene revolutie
Hoewel India in de jaren 1965-1967 dus te kampen had met hongersnoden, was er in de voorafgaande periode 1950-1965 wel sprake geweest van een verhoging van de landbouwproductie. Die was vooral toe te schrijven aan een uitbreiding van de totale oppervlakte landbouwgrond. De hoeveelheid geschikte grond die nog niet in cultuur was gebracht werd echter steeds kleiner. Toch moest de landbouwproductie onverminderd doorgroeien, wilde India zijn gehele bevolking kunnen voeden. Dat kon alleen door de
landproductiviteit (de opbrengst per hectare) drastisch en structureel te verhogen. Door meer irrigatie, betere kwaliteit van gebruikte zaden en een grotere input van kunstmest en pesticiden kon de landbouwproductie blijven groeien, zonder dat daarvoor extra areaaluitbreiding nodig was.
Sinds 1980 groeit de productie zelfs beduidend sneller dan de bevolking. In 1984 hoefde India niet langer voedsel te importeren. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee de problemen opgelost zijn. Ten eerste blijkt die 'voedselzekerheid' toch nog niet zo structureel; in 1988-1989, 1989-1990 en 1992-1993 moest opnieuw voedsel worden geïmporteerd. Waar de groene revolutie in een deelstaat als Punjab een succes is gebleken, is ze in andere streken, als Bihar, nauwelijks van de grond gekomen.
Daarnaast konden niet alle boeren van de groene revolutie profiteren. De nieuwe 'hoge opbrengst' zaden vragen irrigatie en veel kunstmest en pesticiden. Dat vergt investeringen die kleinere, armere boeren moeilijk kunnen opbrengen. Een veelgehoorde kritiek op de groene revolutie is dan ook dat de sociaal-economische verschillen op het platteland zouden zijn toegenomen. Daarnaast zijn er negatieve milieu-effecten door overvloedig gebruik van kunstmest en chemicaliën. Ondoordachte irrigatie heeft in sommige gevallen
ook geleid tot verzilting van de bodem.
De Indiase milieubeweging wijst inmiddels op de mogelijkheden van ecologische landbouw. In de kunstmest- en pesticidenvretende katoenteelt bijvoorbeeld is door gebruik van sterke inheemse rassen een opbrengst mogelijk vergelijkbaar met die van de 'hoge opbrengst' zaden, maar dan wel op een milieuvriendelijkere, goedkopere en gezondere wijze.
HET NIEUWE INDIA
In de loop van de jaren tachtig werd de positie van India in financieel-economisch opzicht steeds moeilijker. Een ongelukkige combinatie van omstandigheden zorgde in 1991 voor een hevige crisis. De ineenstorting van de Sovjet-Unie betekende het verlies van een
belangrijke afzetmarkt. De golfcrisis maakte de olie-importen plotseling veel duurder. Bovendien zag India zijn inkomsten teruglopen door de gedwongen terugkeer van een kwart miljoen Indiase gastarbeiders uit het golfgebied (en daarmee hun geldoverboekingen naar familieleden in India). Ook trokken veel Indiase emigranten hun spaartegoeden terug
uit India. In het voorjaar van 1991 was de deviezenreserve gedaald tot het niveau van enkele weken meest noodzakelijk importen. Er moest iets gebeuren en India klopte aan bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank.
Liberalisering
In economische zin wordt India in media nogal eens vergeleken met een olifant. En de laatste jaren zou deze olifant ontwaken. India zou met andere woorden aan het begin zou staan van een periode van snelle economische groei.
Deze optimistische geluiden hangen samen met het liberaliseringsbeleid dat India sinds 1991 voert om de economie om te vormen tot een meer marktgerichte en opener economie. De maatregelen behelsden versoepeling van im- en exportbepalingen (lagere tarieven en minder formaliteiten), devaluatie en het inwisselbaar maken van de roepie. Verder zijn de regels voor buitenlandse investeerders versoepeld. Buitenlandse bedrijven mogen tegenwoordig grotere belangen nemen in Indiase ondernemingen dan voorheen. Ook winsten zijn makkelijker over te boeken dan vroeger. Voorts kondigde de regering
verlaging van vennootschaps- en inkomstenbelastingen af. Ook zegde ze toe de overheidsuitgaven terug te brengen door te bezuinigen op subsidies op onder meer voedsel en een begin te maken met het privatiseren van de (dikwijls verliesgevende) staatsondernemingen.
Dit soort maatregelen kan niet als een totaalpakket van de een op de andere dag worden ingevoerd en nog altijd bevindt India zich in dit economische veranderingsproces. De liberaliseringen zijn niet meer gebonden aan een politieke partij of regering. Ze worden breed gedragen, waarbij wel sprake is van accentverschillen. Zo wil de nieuwe BJP-regering de liberalisering voortzetten, maar tegelijkertijd toch paal en perk stellen aan de invloed van buitenlandse bedrijven. Dit lijkt een gedeeltelijke stap terug in de tijd.
Markt en armoede
Nadat een aantal jaren de economie met 7% groeide is die het afgelopen jaar teruggelopen tot ruim 5%. Terwijl er 25 jaar lang een 'tijger'-percentage van negen tot tien procent nodig is om de armoede uit te bannen.
Volgens de regering zelf leeft 36 procent (voor 1993-1994) van de bevolking in armoede. Dit percentage komt goed overeen met de cijfers van internationale organisaties als de Wereldbank en de VN die uitkomen op percentages tussen de 35 en 40 procent. Wel laten ook de nieuwe overheidscijfers een verbetering zien sinds de liberalisering.
Eind jaren tachtig leefden nog zo'n 39 procent van de Indiërs onder de armoedegrens.
Volgens sommige critici gaat de liberalisering juist ten koste van de armen door overheidsbezuinigingen op subsidies (en dus hogere prijzen) en door de bezuinigingen op de budgetten van de deelstaatregeringen die voor een belangrijk deel sociale
basisvoorzieningen financieren. Ook zouden blootstelling aan buitenlandse concurrentie en privatisering leiden tot faillissement van bedrijven en uitstoot van arbeiders. Het verschil tussen de have nots en de haves wordt groter. Daarmee volgt India het internationale beeld.
Nieuwe bedrijvigheid
Deze haves zijn dan ook de mensen op wie het moderne India leunt. India heeft weinig kapitaal in de 'traditionele' zin. Zijn kapitaal zit in zijn mensen. Dat klinkt wat vreemd voor een land waar bijna de helft van de bevolking ongeletterd is. Aan de bovenkant van
de arbeidsmarkt beschikt India echter over een breed reservoir aan zeer goed opgeleide mensen. Na de VS studeren er in India jaarlijks de meeste mensen af. Voor tal van Indiase artsen, ingenieurs, fysici en andere hooggeschoolden waren er altijd te weinig mogelijkheden in India zelf, zowel qua arbeidsplaatsen als salaris.
Maar India begint steeds beter gebruik te maken van dit menselijke kapitaal. De grootste successen boekt India momenteel dan ook in kapitaalextensieve, maar kennisintensieve bedrijvigheid zoals bijvoorbeeld de software-industrie. In tien jaar tijd is de totale waarde van de Indiase software-industrie gestegen van tien miljoen dollar in 1986 tot 1.4 miljard dollar in 1996. De laatste jaren groeit de sector met meer dan vijftig procent per jaar.
Het succes van de Indiase software-industrie is goed verklaarbaar. Met een gunstige prijs-kwaliteit verhouding zijn de Indiase bedrijven zeer concurrerend op de wereldmarkt. De Indiase ontwikkelaars zijn goed geschoolde vakmensen en ze zijn Engelstalig. Bovendien verdienen ze slechts een fractie (tien tot twintig procent) van hun collega's in het Westen. Daar staan extra kosten tegenover, bijvoorbeeld dure satellietverbindingen, maar desondanks zijn voor westerse bedrijven kostenbesparingen tot veertig procent mogelijk
door software-productie uit te besteden naar India.
Maatschappelijke verandering
In dit moderne India van de jaren negentig wordt flink geconsumeerd. Ook in sociaal-maatschappelijk opzicht opent India zich en is de blik naar het westen gericht. De goed opgeleide mensen die in de moderne sectoren als de software-industrie werken, zijn typisch (upper) middle class. Hoeveel mensen tot die klasse behoren, hangt af van hoe streng je hem precies definieert. De schattingen lopen uiteen van zo'n kleine 100 tot 200 miljoen mensen.
Een typisch middenklasse gezin beschikt over een behoorlijke moderne woning, televisie, koelkast en tegenwoordig steeds meer over een auto. Velen van hen spiegelen zich aan het Westen. De westerse levensstijl dringt op. Dat betekent behalve meer consumptie, ook meer commerciële televisie vol reclame en soaps, individualisering, veranderende verhoudingen tussen mannen en vrouwen en familieleden, en een belangrijke stimulans voor het Engels. Niet iedereen is hier even blij mee. Regelmatig zijn er, ook kritische geluiden te horen tegen de oprukkende verwestersing. Deze komen zeker ook uit de regerende BJP, die overigens ook stemmen haalt uit de middenklasse zelf.
OBSTAKELS VOOR ONTWIKKELING
India is dus zowel economisch als maatschappelijk gezien in beweging. Er is een behoorlijke economische groei en India is minder in zichzelf gekeerd dan vroeger. Wat betreft de vooruitzichten voor groei en ontwikkeling op langere termijn zijn er echter wel enkele problemen. In de eerste plaats is India een zeer verdeeld land. Op sociaal, economisch en cultureel gebied. Er is veel ongelijkheid, tussen regio's, individuen en groepen, tussen mannen en vrouwen. Daarnaast zijn er de problemen van een gebrekkige infrastructuur en de groeiende belasting van het milieu.
Regionale verschillen
De prijzen van grond en kantoorruimte in het centrum van Mumbai (Bombay), India's financieel-economisch hart, behoren tot de allerhoogste in de hele wereld. De welvaart van deelstaten als Bihar en (delen van) Uttar Pradesh is daarentegen te vergelijken met die van de allerarmste Afrikaanse landen.
Nieuw zijn deze regionale verschillen niet, maar ze worden wel steeds groter. In het nieuwe liberaliserende India concentreert de economische groei zich in de rijkere delen van het land, in steden als Bombay, New Delhi, Bangalore, Pune en Surat en deelstaten als Punjab, Haryana, Gujarat, Maharashtra en Karnataka. De arme deelstaten doen het
qua procentuele groei niet allemaal even slecht, maar in absolute cijfers komen ze wel steeds verder achterop te liggen. Op termijn kunnen deze groeiende regionale welvaartsverschillen zelfs de eenheid van India ondermijnen. Rijkere staten kunnen het idee krijgen dat ze armere, maar bevolkingsrijke en politiek belangrijke, staten als Bihar
en Uttar Pradesh subsidiëren. Die arme staten kunnen zich op hun beurt gefrustreerd gaan voelen.
Sociale ongelijkheid
India kent ook een groot verschil tussen arm en rijk. De armste twintig procent van de Indiase bevolking moet het doen met 8.5 procent van het nationale inkomen, de rijkste twintig procent heeft 42.6 procent te verdelen. In praktijk moeten de twintig procent armste Indiërs het doen met nog geen drie kwartjes per persoon per dag. Veel armen ontbreekt het zelfs aan middelen om zich afdoende te voeden. India exporteert voedsel en tegelijkertijd zijn veel mensen chronische ondervoed!
Dergelijke armoede betekent voor al deze mensen niet alleen een grote achterstand in inkomen. Welvaart en armoede zijn ook een kwestie van gezondheid en onderwijs. India scoort slecht op dit gebied. Nog altijd is bijna de helft van de Indiase bevolking ongeletterd. Volgens vooraanstaande economen hebben niet alleen landen als China, Thailand,
Indonesië, Sri Lanka en Zuid-Korea het veel beter gedaan, maar ligt India op dit gebied 'zelfs achter bij het gemiddelde van de armste landen in de wereld.'
Die slechte resultaten zijn niet zonder meer toe te schrijven aan verwaarlozing van het onderwijs op zich. India besteedt 3.7 procent van het nationale inkomen aan onderwijs, een percentage dat iets lager ligt dan dat van Thailand en Zuid-Korea, maar hoger dan
van Sri Lanka en beduidend hoger dan dat van China en Indonesië. In India gaat echter verhoudingsgewijs veel geld naar het hoger en wetenschappelijk onderwijs en komt het basisonderwijs er bekaaid van af. De economische groei in India is juist daarom de laatste
decennia achtergebleven bij veel Zuidoost-Aziatische landen. Dit verklaart tevens waarom India zoveel analfabetisme kent en tegelijkertijd zo veel goed opgeleide mensen!
Kinderarbeid
Een ernstig probleem in India is kinderarbeid. In restauranten, theestalletjes, op stations, op het land, overal zie je in India kinderen werken. Vaak ook zie je ze niet, weggestopt als ze zijn in tapijtweverijen, luciferfabrieken of in de huishouding van welvarende
gezinnen. Wereldwijd werken zo'n 250 miljoen kinderen, waarvan naar schatting van onafhankelijke organisaties een kwart in India. De Indiase overheid houdt het aantal daarentegen op minder dan twintig miljoen. Het gaat daarbij om volledige arbeid waardoor de kinderen geen regulier onderwijs kunnen volgen en dus niet om klusjes of meehelpen in het familiebedrijfje.
Over de noodzaak om extreme vormen van kinderarbeid, zoals schuldslavernij, kinderprostitutie en zeer gevaarlijk, ongezond werk zo snel mogelijk uit te bannen is men het in principe wel eens. Over de andere vormen niet. Armoede is de oorzaak van kinderarbeid, kinderen moeten werken om geld te verdienen voor hun gezin en willen dat vaak ook. Kinderen moeten kortom het recht hebben om te werken, luidt de ene
redenatie. Onzin menen anderen. Kinderarbeid is eerder de oorzaak van armoede. Kinderen die nu werken, ondervinden daarvan later de gevolgen. Als ongeletterde, vroeg opgebrande volwassenen zullen ze op hun beurt gedwongen zijn hun kinderen weer te laten werken, waarmee de cirkel rond is. In deze visie vormt kinderarbeid een ernstige belemmering voor sociaal-economische ontwikkeling. Onderwijs is het wapen in de strijd
tegen kinderarbeid.
Wil je nog meer lezen over kinderarbeid in India? Lees dan: Kinderarbeid in India (AO-reeks no. 2599)
Informatief boekje over kinderarbeid in India: omvang, aard, oorzaken, wetgeving, oplossingen (waaronder onderwijs) en wat wij in Nederland en de EU kunnen doen.
Het boekje kost €1,15 incl. verzendkosten. Je kunt het schriftelijk bestellen bij: Landelijke India Werkgroep, Mariaplaats 4, 3511 LH Utrecht, onder vermelding van: "AO-kinderarbeid". Als je voor €1,15 aan postzegels bijsluit sturen we je het boekje meteen toe. Vergeet niet je naam en adres te vermelden!
De tekst van dit boekje staat nu ook in zijn geheel op onze website! Klik om die te lezen HIER!
|
Vrouwen
Vrouwen hebben het in India zwaar te verduren. Voor buitenstaanders is de slechte positie van de Indiase vrouwen lang niet altijd meteen zichtbaar. Hooggeschoolde Indiase vrouwen vind je terug in belangrijke functies. In het openbare leven, in kantoren, achter loketten, in winkels of op straat, zijn vrouwen nadrukkelijker aanwezig dan in een
islamitisch land als Pakistan.
De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen is echter enorm en zeer hardnekkig. Vrouwen krijgen veel minder onderwijs met als gevolg dat bijna tweederde van de volwassen vrouwen ongeletterd is, tegenover iets meer dan een derde van de mannen. De sterftecijfers onder meisjes liggen veel hoger dan onder jongens en de gemiddelde levensverwachting bij geboorte ligt in India gelijk voor beide seksen, terwijl in westerse landen het verschil zo'n zes jaar bedraagt in het voordeel van vrouwen. Ook in de meeste andere ontwikkelingslanden is de levensverwachting van vrouwen bij geboorte hoger dan voor mannen.
Unicef, het kinderfonds van de VN, stelt dat de massale ondervoeding van jonge Indiase kinderen (ruim de helft) meer een gevolg is van de slechte positie van de Indiase vrouwen dan van armoede zelf. Meisjes die niet of nauwelijks onderwijs genieten en zelf ontwikkelingsachterstand oplopen door ondervoeding zullen later als moeders hun kinderen vaak niet de juiste zorg bieden, door gebrek aan kennis over de juiste voedings- en zorgmethoden. Deze slechte positie van de Indiase vrouwen vormt een belemmering voor economische groei en ontwikkeling. Meer overheidsuitgaven voor het basisonderwijs zouden dan ook moeten samengaan met programma's die erop gericht zijn om juist
meisjes massaal naar school te krijgen. Volgens veel ontwikkelingsdeskundigen, vrouwengroepen en economen zijn dit zeer goede investeringen. Het mes snijdt bovendien aan twee kanten. Onderwijs aan meisjes is op termijn een goede vorm van gezinsplanning. Geschoolde vrouwen hebben meer mogelijkheden hun leven zelf in te richten. Ze kunnen dus beter zelf bepalen hoeveel kinderen ze willen en het hoofd bieden aan druk door hun man en/of zijn familie. Daarmee zou de bevolkingsgroei terug kunnen lopen. Dat is nodig, want elk jaar komen er zo'n 15 miljoen Indiërs bij, zo'n beetje de totale
omvang van de Nederlandse bevolking.
Conflicten
India is al vijftig jaar een staatkundige eenheid. Conflicten tussen de religieuze gemeenschappen en verschillende kasten vormen een bedreiging voor de nationale samenhang en in het ergste geval staatkundige eenheid van India. Daarnaast veroorzaken ze veel menselijk leed en hinderen ze het land ook in economisch opzicht. Er is materiële schade en de inzet van leger of politie kost veel geld. Negatieve publiciteit in het
buitenland is bovendien schadelijk voor het vertrouwen van investeerders of het enthousiasme van toeristen.
In december 1992 bestormde en sloopte een menigte fanatieke hindoes de Babri Masjid moskee in Ayodhya in Uttar Pradesh. De kwestie Ayodhya sleept al langere tijd. Op de plaats van de moskee zou vroeger een tempel hebben gestaan ter ere van de hindoegod Ram. Die tempel zou in de Mogol-tijd plaats hebben moeten maken voor de Babri Masjid. De sloop was het startsein tot een nieuwe golf van gewelddadige botsingen tussen
hindoes en moslims. Veel mensen kwamen om het leven en er werd grote materiële schade aangericht. Dit zogeheten 'communalisme' is gestimuleerd door de Britten die met hun verdeel en heers politiek de religieuze gemeenschappen tegen elkaar uitspeelden. Vaak schuift men ook de conflicten tussen de verschillende kasten onder de noemer
communalisme.
Daarnaast heeft India ook te maken (gehad) met afscheidingsbewegingen in de grensgebieden, onder meer in Punjab en Kashmir. Deze conflicten zijn niet zonder meer met elkaar te vergelijken, maar de overheid in Delhi beschouwt ze zonder uitzondering als uitermate bedreigend.
In de jaren tachtig grepen militante sikhs in de Punjab naar de wapens om een vrij Khalistan te bevechten. Delhi reageerde door de deelstaat onder centraal gezag te stellen. In 1984 liet Indira Gandhi de heilige Gouden Tempel van de sikhs in Amritsar in de Punjab bestormen. Militante sikhs hadden zich er tot de tanden toe gewapend verschanst onder leiding van de radicale leider Sant Jarnail Singh Bhindranwale. Operatie Blue Star moest daar een eind aan maken. Het betekende meteen Indira Gandhi's laatste slag, want even later werd ze vermoord uit wraak voor de heiligschennis en aanval op de gehele sikh gemeenschap. In de jaren negentig is het sikh separatisme geluwd en de situatie genormaliseerd. Maar het conflict kan in de toekomst weer opvlammen.
In Kashmir is de situatie omgekeerd. In de jaren tachtig was het er relatief rustig, maar in de jaren negentig is de regio het toneel van een gewelddadige strijd tussen het Indiase leger en moslimradicalen die streven naar afscheiding.
De gespannen situatie in Kashmir is terug te voeren op de dagen van de onafhankelijkheid. In 1947 moest toenmalige het vorstendom Kashmir kiezen voor aansluiting bij India of Pakistan. De Maharaja, zelf hindoe, maar heerser over een in meerderheid moslimbevolking, twijfelde. Pakistan zond Pathaanse troepen Kashmir in met de bedoeling de hoofdstad Srinagar te veroveren. Daarop brak de eerste Indo-Pakistaanse oorlog uit. Uiteindelijk kwam de VN tussenbeide en nog altijd liggen de troepen hoog in de bergen tegenover elkaar. In 1965 volgde een nieuwe oorlog over Kashmir.
India beschouwt het noorden van Kashmir als door Pakistan bezet gebied, Pakistan verwijt India dat het de bevolking van Kashmir niet heeft laten beslissen. Sindsdien heerst er een patstelling. In het Indiase deel van Kashmir is er een militante verzetsbeweging ontstaan waarvan een deel aansluiting bij Pakistan zoekt en een deel onafhankelijkheid met als triest resultaat de spiraal van geweld die de jaren negentig kenmerkt. Nog altijd is de relatie tussen India en Pakistan moeizaam. Perioden van toenadering en van intensieve spanning tussen beide landen wisselen elkaar af. In India en zeker ook in Pakistan gaat een groot deel van het overheidsbudget naar het leger. Dat gaat ten koste van zaken als onderwijs en gezondheidszorg. De kernproeven van mei 1998 betekenen een nieuw dieptepunt in de betrekkingen tussen beide landen. In de zomer van 1999 stonden beide
landen op de rand van oorlog, vanwege (Pakistaanse) infiltranten in het Indiase deel van Kashmir. Indiase troepen en infiltranten leverden hevig strijd bij de Indiase plaats Kargil, waar de infiltranten 'ontdekt' waren. De Kargil-crisis escaleerde net niet in een volledige
oorlog door het inbinden van de Pakistaanse regering en de tijdige aftocht van de infiltranten.
Infrastructuur
Een groot probleem voor het liberaliserende India is de gebrekkige infrastructuur. India beschikt wel over een vrij goed ontwikkeld spoorwegnet, maar op andere terreinen zijn de voorzieningen matiger. Wegen zitten vol gaten. Veel wegen zijn onverhard. Het verkeer is chaotisch met als gevolg dat vervoer over de weg zeer tijdrovend is. Een ander probleem is de stroomvoorziening. De elektriciteit valt voortdurend uit. En ondanks moderniseringen is telefoonverkeer nog altijd prijzig en verloopt het niet altijd even soepel. Dit soort gebrekkige openbare nutsvoorzieningen is vervelend voor buitenlandse
investeerders. Maar ook Indiase bedrijven kunnen zich die handicaps eigenlijk niet meer veroorloven, nu ze minder bescherming genieten en/of willen concurreren op de wereldmarkt.
Milieu
Een tamelijk nieuw probleem is de grootscheepse milieuvervuiling. De economische groei die India nu doormaakt is weinig duurzaam en dat begint steeds zichtbaarder te worden, met name in India's grote steden. Te veel negatieve milieugevolgen zouden op den duur de economische groei weer kunnen ondermijnen.
De Indiase milieubeweging zit niet stil en de toenemende vervuiling roept brede protesten op. Anders dan in veel andere ontwikkelingslanden heeft de milieubeweging in India een rijke traditie en een breed maatschappelijk draagvlak. De Chipko-beweging tegen het omhakken van bomen, het verzet na de giframp in 1984 in de pesticidenfabriek van het Amerikaanse concern Union Carbide in Bhopal en de acties tegen de grote Narmada en Tehri stuwdammen zijn de bekendste voorbeelden van massaal protest.
Dat zulk protest mogelijk is en ook uitvoerig in de kranten en op televisie komt, is tegelijk de kracht van India. Ondanks de grote problemen is India na een halve eeuw onafhankelijkheid nog altijd de grootste democratie ter wereld.
Henk Boon
(foto's: Bert Ernste, Twan Custers, Ben Buxton e.a.)