terug

Tweede Kamer der Staten-Generaal


Vergaderjaar 2004-2005



29 800 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2005



Nr. 68




1 Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD), Jonker (CDA).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD), Van Dijk (CDA).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 29 maart 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 2 maart 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken over:

- het Actieplan internationaal ondernemen (29 800-XIII, nr. 39).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Jonker (CDA) constateert dat ondanks sterke punten, zoals ligging, Schiphol en de havens, de Nederlandse positie op internationale markten is teruggelopen. Zij steunt dan ook de uitspraak van de staatssecretaris dat Nederland zijn imago weer moet laden met positieve elementen. Blijkens het Actieplan internationaal ondernemen (29 800-XIII, nr. 39) ziet de staatssecretaris voor zichzelf vooral een voorlichtende rol. Is dat voldoende en worden daarmee de problemen opgelost?
Hoge verwachtingen zijn er met betrekking tot de Dutch Trade Board (DTB). Zijn die verwachtingen reëel? Uit de website van de DTB blijkt geen concrete agenda; duidelijke "targets" worden node gemist; bovendien komt de DTB slechts driemaal per jaar bijeen. Zet de DTB ten aanzien van het internationaal ondernemen vooral in op het MKB of is er wat dat betreft een diversiteit aan doelgroepen? Mevrouw Jonker brengt een viertal punten naar voren ter stimulering van internationaal ondernemend Nederland: 1. meten van de export per sector en per land; 2. voortvarende inzet van het crash team oneerlijke concurrentie; 3. meer lef bij de inzet van financiële instrumenten; 4. minder complexe en snellere afhandeling van visumaanvragen.
In het actieplan worden ter zake van de Nederlandse export voornamelijk totaalcijfers genoemd. Mevrouw Jonker wil ook per sector en per land over deze gegevens beschikken om te kunnen nagaan waar de Nederlandse groei en teruggang zit en welk exportbeleid andere landen voeren. Heeft de staatssecretaris een beleid om het analysevermogen in dat opzicht te verbeteren?
Bij het tegengaan van oneerlijke internationale concurrentie dient de overheid naast de ondernemer te gaan staan. Kan worden toegezegd dat het crash team oneerlijke concurrentie er vóór 1 mei zal zijn? Het deponeren van klachten in Brussel of het langs officiële weg aanspreken van buitenlandse overheden zal een Nederlands bedrijf niet helpen dat op dit moment een order verliest als gevolg van onoorbaar optreden van een ander land. Landen om ons heen kennen wat dat betreft vele "handigheden" om directe en indirecte steun aan het eigen bedrijfsleven te geven. Mevrouw Jonker vraagt aandacht voor de exportkredietverzekering. Waarom wordt daar zo omzichtig mee omgegaan? Sinds de privatisering kijkt exportkredietverzekeraar Atradius overwegend naar risico's en sluit landen uit. Wat onderscheidt Atradius dan nog van een gewone bank? Onderzocht dient te worden hoe dit voor Nederlandse exporteurs beter kan. Zij wijst erop dat, in tegenstelling tot Nederland, andere landen wel de deelname aan buitenlandse beurzen subsidiëren, zodat hier voor Nederlandse ondernemingen een level playing field ontbreekt. Essentieel voor internationaal ondernemen is dat klanten, technici en specialisten vanuit het buitenland in Nederland kunnen komen. Het verkrijgen van multi-entrance permits is nu te complex en duurt te lang. In een tijd van terrorismedreiging kan er begrip zijn voor een strikt visumbeleid, maar dit vraagt om één lijn binnen het Schengengebied. Kan de staatssecretaris, samen met Buitenlandse Zaken, de Kamer per brief uiteenzetten hoe de Nederlandse exportpositie op dit punt concreet zal worden verbeterd?
Nederland helpt mee aan de wederopbouw in crisisgebieden, nadat de troepen vertrokken zijn. Dat gaat meestal in samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven en daaruit afkomstige deskundigen. De onderlinge afstemming tussen de vele private en publieke partijen die daarbij betrokken zijn, laat echter vaak te wensen over en dit verslechtert de Nederlandse exportkansen. Kan er wat dat betreft een beleid komen ten aanzien van postconflictgebieden?
Hoe staat het met de door de staatssecretaris beoogde actie op het punt van het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)? Hoe wordt bewerkstelligd dat ook op dit vlak sprake is van een level playing field in Europa?

De heer Douma (PvdA) constateert dat een actieplan internationaal ondernemen, naast exportbeleid, ook zaken dient te betreffen als investeringen en import. Op die punten ontbreekt het echter aan concrete voorstellen en hij is benieuwd naar de voornemens van de staatssecretaris te dien aanzien.
In het WRR-rapport "Nederland Handelsland, het perspectief van de transactiekosten" wordt gewezen op rol van het internet in de internationale handel en de daarmee samenhangende transparantie van prijzen en verlaging van transactiekosten. Nederland, als een land met een hoge internetdichtheid en bijbehorende voorzieningen, zou daar voordeel bij moeten hebben. Het ontbreekt echter aan zicht op de uitwerking van dit WRR-rapport op het hier besproken beleid.
De heer Douma heeft de indruk dat als gevolg van de oprichting van de Dutch Trade Board er een onjuiste vermenging plaatsvindt van publieke en private sferen in de ondersteuning van bedrijven bij export en internationaal ondernemen. Er zijn private instellingen die exportondersteuning als dienstverlening op de markt aanbieden; tegelijkertijd worden nu soortgelijke activiteiten ondernomen vanuit de publieke sector en dat wekt bevreemding. Fungeert de DTB niet als een soort kartel waar onderling deze klussen worden verdeeld tussen drie private partijen en een publieke partij? Hij is het eens met het streven naar stroomlijning van de vele regelingen op het gebied van exportbevordering. Het is hem gebleken dat bij sommige regelingen organisaties als MKB Nederland als coördinator optreden en dat 30% van de betreffende subsidiegelden bij zo'n intermediaire organisaties blijft hangen in plaats van ten goede te komen aan de individuele ondernemingen.
Kijkende naar wat er verder vanuit het publieke domein aan internationale handelsbevordering wordt gedaan, vraagt de heer Douma zich af wat precies de bijdrage is van de handelsattachés op de Nederlandse ambassades. Het komt hem voor dat het hierbij gaat om diplomaten die deze functie tijdelijk uitoefenen, als onderdeel van een carrière die heel andere terreinen bestrijkt. Er is kritiek van de zijde van exporteurs op de kennis van zaken van deze diplomaten. Hiertegenover staan de goede berichten over de door Economische Zaken opgezette Netherlands Business Support Offices (NBSO's) in het buitenland. Wordt het niet tijd om bij Buitenlandse Zaken aan te dringen op een professionalisering van het vak van handelsattaché? 57% van de topmanagers van de grootste ondernemingen in Nederland blijkt outsourcing en offshoring (de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland) tot de cruciale besluiten te rekenen die zij de komende tijd denken te nemen. Dit gegeven en het daarmee gepaard gaande verlies aan werkgelegenheid is een punt van zorg voor de heer Douma. Ook al kan de economische realiteit niet worden tegengehouden en kunnen macro-economisch gezien de gevolgen nog wel meevallen, de werknemers van in Nederland te sluiten bedrijfsvestigingen worden er rechtstreeks door getroffen en in dit verband kunnen er bepaalde stappen gezet worden. Zo dient het gesprek te worden aangegaan met de grote ondernemingen om te achterhalen wat precies de bottlenecks zijn die zij in Nederland ondervinden. Er kan op gewezen worden dat ondernemingen gebruikmaken van allerlei Nederlandse voorzieningen, zoals infrastructuur en subsidieregelingen, en gevraagd kan worden wat daar als tegenprestatie voor de Nederlandse werkgelegenheid tegenoverstaat. Grote ondernemingen dienen te worden gecommitteerd aan het doen van investeringen in Nederland, ook op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.
De heer Douma vindt dat Nederland bij het internationaal handelsbeleid sterker de nadruk moet leggen op maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Het is Nederlandse werknemers niet uit te leggen dat zij hun baan kwijtraken als gevolg van verplaatsing van het werk naar landen waar basale voorwaarden op het terrein van arbeid en milieu niet gerespecteerd worden. Daar moet iets aan gebeuren, in de eerste plaats door invoering van non-trade concerns in de Wereld Handels Organisatie. Voorts dient MVO een duidelijke plek te krijgen in de Nederlandse handelsmissies, bijvoorbeeld in die naar China en India. Er dient scherper op MVO gelet te worden bij de toepassing van het financiële buitenlandinstrumentarium.

De heer Vendrik (GroenLinks) bepleit een algehele privatisering van de exportkredietverzekering. Hij acht hierbij geen publieke taak meer aanwezig; de markt kan dit prima zelf doen. Hetzelfde kan zijns inziens gelden voor de handelsattachés.
De staatssecretaris kan vinden dat het met de effecten van globalisering op de Nederlandse economie meevalt, maar het springende punt voor de heer Vendrik hierbij is de mate van onrust bij Nederlandse burgers over wat hun te wachten staat in termen van banenverlies. Macro-economisch gezien mag de aldus verdwijnende werkgelegenheid gecompenseerd worden door nieuwe werkgelegenheid, maar zij die hun baan verliezen zijn daarmee niet geholpen, zeker als het oudere werknemers betreft met weinig perspectief op een arbeidsmarkt die voortdurend nieuwe eisen stelt. Wat moet het antwoord zijn op een globalisering die in de ogen van het kabinet misschien een uitdaging is, maar voor deze mensen een bedreiging?
Wat betekent concreet de zin op blz. 5 van het Actieplan internationaal ondernemen, waar het gaat over de inzet van de Nederlandse overheid: "Daarbij past een betere afstemming tussen de behoeften van het bedrijfsleven en de inspanningen van de overheid"? Waar moet dit beter en over welke behoeften van het bedrijfsleven gaat het?
De heer Vendrik citeert met instemming uit een persbericht van het ministerie van Economische Zaken, uitgebracht op 18 november 2004 naar aanleiding van een conferentie over MVO. In het persbericht laat de staatssecretaris weten dat MVO tot de core business van elk bedrijf behoort en een vast agendapunt van de Europese Raad voor Concurrentievermogen zou moeten zijn; zij ziet MVO als één van de middelen om de Lissabondoelstellingen te bereiken, want MVO is een innovatieve vorm van ondernemen die leidt tot duurzame economische groei. Het verbaast hem dan ook dat de term "maatschappelijk verantwoord ondernemen" niet voorkomt in het voorliggende actieplan. Heeft de staatssecretaris hiervoor een verklaring? Ook in het kader van handelsmissies dient er aandacht te zijn voor MVO, met name waar het betreft de voorgenomen handelsmissies naar China en Rusland. Laat de staatssecretaris de desbetreffende OESO-richtlijnen voor internationaal opererende bedrijven leidraad zijn bij dit actieplan? Wordt in het kader van de DTB aandacht besteed aan MVO? Handelt een bedrijf dat met medeneming van werkgelegenheid uit Nederland vertrekt, niet om een einde te maken aan verliesgevende productie maar om de winst nog verder te doen stijgen, niet in strijd met de uitgangspunten van MVO?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) heeft hoge verwachtingen van de Dutch Trade Board en hoopt dat er daarmee een betere afstemming komt tussen private en publieke partijen. Het viel haar op dat er weinig "echte ondernemers" in de DTB zitten.
Na drie mindere jaren is de export in 2004 weliswaar weer toegenomen, maar het CPB voorspelt dat in 2005 de Nederlandse concurrentiepositie verder verslechtert. Dat betekent voor mevrouw Dezentjé "alle hens aan dek", maar een dergelijk gevoel van urgentie ontbreekt in het actieplan. Er liggen grote kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven in de nieuw lidstaten van de Europese Unie en in opkomende landen zoals China en India. Dit vraagt om snel handelen en daarbij zijn ook de acties van de DTB van belang. Teleurstellend is dat, met alle aandacht voor de export in het actieplan, de import en de investeringen er nauwelijks in aan bod komen. In dit kader heeft de sluiting van het CBIN-kantoor in Duitsland mevrouw Dezentjé verbaasd en zij vraagt de staatssecretaris naar de reden voor deze sluiting. Bedacht zij dat in Duitsland op het punt van investeringen steeds meer gekeken wordt naar Oost-Europa, waardoor Duitsland als het ware met de rug naar Nederland komt te staan. De jongere generatie Duitse ondernemers doet niet meer vanzelfsprekend zaken met Nederland.
Mevrouw Dezentjé pleit voor een beter inzicht in de ontwikkeling van de Nederlandse concurrentiepositie op het gebied van de export. De analyse van EZ blijft hier te veel steken op het macroniveau. Welke sectoren dragen bij aan exportgroei en welk beleid voert de staatssecretaris om het inzicht daarin te verbeteren? Dit laatste ook om een goed marketingbeleid voor de "BV Nederland" te kunnen voeren. In het actieplan mist mevrouw Dezentjé een doelgroepen beleid, in de zin van: wat wordt er voor wie gedaan?
In het actieplan ligt het accent terecht bij marktoriëntatie: daar is de inzet van publieke en private instrumenten het meest nodig en werpt deze ook de meeste vruchten af. Mevrouw Dezentjé verneemt graag op welke gegevens de staatssecretaris zich hierbij baseert. Kan de Kamer inzicht krijgen in het rendement van de aldus ingezette euro's? Het schort aan concrete actiepunten met het oog op de uitwerking van dit beleid.
Het MKB is tot nu toe sterk gericht op de binnenlandse en lokale markt, een markt waar de consumentenbestedingen achterblijven. Wat gaat de staatssecretaris doen aan het bevorderen van het exportpotentieel van het MKB? Een aangrijpingspunt biedt bijvoorbeeld het gegeven van de hoge transactiekosten voor het MKB. Exportbeleid voor het MKB vereist maatwerk; tegelijkertijd moet voorkomen worden dat een veelheid aan regelgeving en instrumenten ontstaat, waardoor ondernemers door de bomen het bos niet meer zien. Het huidige instrumentarium is soms moeilijk toegankelijk en ondoorzichtig. Mevrouw Dezentjé pleit voor een strakke coördinatie van het totale financiële buitenlandinstrumentarium. Een herziening van het EZ-instrumentarium lijkt haar gewenst, want het is haar indruk dat sommige regelingen relatief duur zijn, terwijl niet altijd de effectiviteit ervan kan worden aangetoond. Dit vraagt om een overzicht van het rendement van de verschillende instrumenten.
Bij het internationaal zakendoen worden Nederlandse ondernemers ermee geconfronteerd dat soms onzorgvuldig wordt omgegaan met de intellectuele eigendom. De Nederlandse farmaceutische industrie heeft er op dit moment last van dat medicijnen in Turkije worden nagemaakt en op de markt gebracht. Hoe denkt de staatssecretaris hiertegen op te treden? Wat is, ten slotte, de toegevoegde waarde van de crash teams oneerlijke concurrentie?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris memoreert dat in 2004 de waarde van de im- en export 10% hoger was dan in 2003, waarbij er ten aanzien van Duitsland een groei was van 7%. Uit de nieuwste CBIN-cijfers over buitenlandse investeringen in Nederland blijkt een stijgende trend. Hiertegenover staat dat Nederland over de afgelopen zeven jaar bijna eenderde van zijn aandeel op de wereldmarkt heeft verloren, doordat de wereldhandel harder is gegroeid dat onze export. Daarom blijven acties om de concurrentiekracht van Nederland te versterken urgent.
Het Actieplan internationaal ondernemen is te vergelijken met een drietrapsraket. In de eerste plaats gaat het om het bevorderen van een goed ondernemings- en investeringsklimaat in Nederland. Dat is gunstig voor het aantrekken van buitenlandse investeringen en voor het internationaal ondernemen van het zittende bedrijfsleven. In de tweede plaats dient er aandacht te zijn voor de internationale randvoorwaarden; dit betreft zaken als de inzet in de WTO en het optreden van het crashteam oneerlijke concurrentie. In de derde plaats dienen specifieke knelpunten te worden weggenomen, waarbij het vooral gaat om het begeleiden van het MKB bij het betreden van buitenlandse markten.
Het actieplan geeft aan waar de staatssecretaris concreet mee bezig is om Nederlandse internationale ondernemers - exporteurs, importeurs en investeerders - bij te staan. De ambitie is hoog maar de middelen op de EZ-begroting zijn beperkt. Het actieplan geeft beleidsverbeteringen en -vernieuwingen aan en is mede een antwoord op de desbetreffende oproep van het bedrijfsleven bij de kabinetsformatie. Het actieplan richt zich hierbij onder meer op de versterking van de publiekprivate samenwerking, het beter toesnijden van het financiële en niet-financiële instrumentarium en het beter laten aansluiten van onderwijs en innovatie op de eisen van het internationaal zakendoen. De staatssecretaris heeft met dit actieplan niet vooruit willen lopen op de discussie over het financiële instrumentarium van EZ. Die discussie zal over twee, drie maanden kunnen worden gevoerd, als de herijking van het EZ-instrumentarium is afgerond. Zij kan geen uitspraak doen over de herijking van instrumenten die ressorteren onder andere ministeries.
In het WRR-rapport inzake de transactiekosten wordt het belang onderstreept van informatievoorziening en netwerken, nu formele handelsbelemmeringen, als gevolg ook van resultaten in het kader van de WTO, verder afnemen. Nederland speelt op het relatief belangrijker worden van informele handelsbelemmeringen in, of het daarbij nu gaat om cultuur, taal of snelheid van reageren. Het actieplan geeft aan op welke manier hiermee kan worden omgegaan.
Uit reacties van het bedrijfsleven is het de staatssecretaris gebleken dat dit grotendeels tevreden is over het Actieplan internationaal ondernemen. Economische Zaken doet echter veel meer dan in het actieplan staat, bijvoorbeeld als het gaat om reguliere zaken zoals de activiteiten van de EVD en het uitvoeren van handelsmissies. Zo is MVO een integraal onderdeel van het beleid van EZ. Om in aanmerking te komen voor een subsidie, via EZ of Ontwikkelingssamenwerking, dienen de desbetreffende OESO-richtlijnen te worden onderschreven. De staatssecretaris spreekt bedrijven regelmatig aan op de manier waarop zij met MVO omgaan en roept hen op daarover te rapporteren. Er is aldus op verschillende momenten aandacht voor MVO. Gegeven de verwevenheid van MVO met het beleid van EZ is er niet apart aandacht aan besteed in het actieplan, al zou een verwijzing ernaar op zijn plaats zijn geweest.
De staatssecretaris wijst erop dat MVO onderdeel uitmaakt van de ambities van de Dutch Trade Board, wat tot uitdrukking zal komen in de actieplannen van de DTB voor een aantal landen. Het in acht nemen van MVO, hier en in doelgroeplanden, kan als zodanig bijdragen aan de concurrentiekracht van Nederland. Zo beschikt het Nederlandse bedrijfsleven over kennis en ervaring op het gebied van duurzaam (milieu) en veilig (arbeidsomstandigheden) produceren. Nader ingaand op de samenstelling van de DTB wijst zij erop dat zich onder de zeven personen die daar aan tafel zitten, drie ondernemers bevinden. Vertegenwoordigd zijn overkoepelende organisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, Kamers van Koophandel. Eén persoon vertegenwoordigt de private handelsbevorderende organisaties en één persoon de banken. De staatssecretaris is de zevende aan tafel. Ook via een VNO-NCW en een MKB-Nederland komt MVO dan aan de orde. Zij neemt zich echter voor om MVO als apart punt te doen agenderen voor één van de volgende bijeenkomsten van de DTB. Daarbij kan bekeken worden of een aparte vertegenwoordiger voor MVO tot de DTB moet toetreden.
Bedrijven die voor het eerst meegaan met een handelsmissie, hebben vragen over MVO, omdat zij bijvoorbeeld gebruik willen maken van een subsidie en dan in aanraking komen met de betreffende OESO-richtlijn. Aan deze informatie behoefte komt de staatssecretaris tegemoet. Zo heeft zij voor de handelsmissie naar China ten behoeve van de meereizende bedrijven een gesprek georganiseerd met Amnesty International. De bewustwording die zo ontstaat bij Nederlandse bedrijven, bijvoorbeeld van aspecten als kinderarbeid, werkt door in hun investerings- en handelscontacten in de desbetreffende landen en zet betrokkenen aldaar aan om te letten op internationale normen. Het is een vorm van druk uitoefenen om te zorgen dat arbeids- en milieuomstandigheden in landen veranderen. Daarnaast zijn er de contacten op overheidsniveau waarbij dergelijke informatie-uitwisseling en drukuitoefening plaatsvindt, hetzij formeel, hetzij informeel. MVO wordt voorts bevorderd via officiële internationale gesprekken, bijvoorbeeld in het kader van de WTO. Daarbij is Europa eigenlijk de enige die de non-trade concerns op de agenda zet; binnen Europa is Nederland daarin een voorloper.
Op de vraag van mevrouw Jonker naar een analyse op exportgebied per land en per sector antwoordt de staatssecretaris dat er bij Economische Zaken een goede indruk bestaat van wat er gebeurt in sectoren en in landen. Zo kan men landeninformatie vinden op de website van de EVD, afkomstig van ambassades en EZ-mensen ter plaatse en van ondernemingen. Voor zover er specifieke klachten zijn over informatieverschaffing, verneemt de staatssecretaris deze graag, zodat daar wat aan kan worden gedaan. Het beschikbare statistische materiaal is van het CBS en betreft landen en productgroepen. Er is bij EZ wel een indruk van de wereld die daarachter zit, maar een specifieke, cijfermatige uitsplitsing van gegevens ontbreekt. Het streven daarnaar ontraadt de staatssecretaris, gelet op het feit dat in het kader van de administratieve lastenverlichting wordt gewerkt aan het beperken van de gegevensvraag waarmee het CBS zich tot het bedrijfsleven richt. Het betekent dat EZ het mede moet hebben van de eigen gegevensverzameling. Ten aanzien van de belangrijkste handelslanden kunnen op deze wijze knelpuntenanalyses tot stand komen, respectievelijk analyses van de kansen op sectorniveau, bijvoorbeeld een sector milieu in China of een sector water in Egypte. Er zijn ook sectorale handelsmissies, meestal naar aanleiding van specifieke vragen van het bedrijfsleven. Er zijn op microniveau deelanalyses beschikbaar; deze zijn soms gebaseerd op cijfers, soms op wat EZ uit de betreffende landen verneemt en soms op wat vernomen wordt van ondernemers. De sectoranalyses zijn te vinden op de website van de EVD.
De publiekprivate samenwerking bij het bevorderen van het internationaal ondernemen diende verbeterd te worden, aldus de staatssecretaris, en de Dutch Trade Board draagt eraan bij dat de inzet vanuit de overheid goed wordt afgestemd met de inzet van private partijen. Het doel van de DTB is: versterken van positie en concurrentiekracht van de Nederlandse onderneming in het buitenland. Dat betreft niet alleen export, maar ook import en investeringen. Bij internationaal ondernemen zijn dergelijke activiteiten met elkaar verweven. Het gaat er vooral om marktaandeel terug te winnen, te behouden en te verwerven. Het uitgangspunt van de DTB is het internationaal kunnen concurreren van Nederland met vergelijkbare landen, vooral West-Europese landen. Nederland kan bijvoorbeeld niet concurreren op loonkosten met een land als China; wel moet Nederland qua vestigingsklimaat, bijvoorbeeld op het punt van bedrijventerreinen, kunnen concurreren met een land als België.
De DTB heeft een aantal indicatoren en daarop aansluitende kwantitatieve doelstellingen vastgelegd om het eigen optreden en de Nederlandse positie te kunnen monitoren, te weten:
1. de benutting van het exportpotentieel van het MKB - gestreefd wordt naar 5000 internationaal actieve MKB'ers extra per jaar;
2. de handhaving van het Nederlandse marktaandeel in Duitsland; dit is nu 7,7%;
3. de ontwikkeling van het marktaandeel op China;
4. de ontwikkeling van de binnenlands geproduceerde uitvoer; het verschil met de groei van de relevante wereldhandel is nu - 4,75%.
De DTB heeft drie voorbeeldlanden gekozen ten aanzien waarvan verwacht wordt dat de publiekprivate samenwerking bij de export sterk kan worden verbeterd. Dit zijn Turkije, Rusland en India. De DTB zal voor elk van deze drie landen een plan van aanpak maken, waarbij er tevens aandacht is voor de coördinatie van door verschillende Nederlandse instanties verzorgde handelsmissies. Daarnaast wordt een lijst van landen gehanteerd ten aanzien waarvan al het nodige gebeurt, maar waarbij er meer tot afstemming moet worden gekomen.
Voorts heeft de DTB drie pilot-thema's gekozen. Het eerste betreft onderwijs, in de zin van aansluiting bij de behoeften van internationaal ondernemen. Zo is het van belang dat iemand die een opleiding of studie heeft voltooid, ook zijn talen spreekt en iets begrijpt van exporteren. Het tweede thema betreft de MKB-financiering. Het blijkt voor MKB'ers moeilijk te zijn om financiering te krijgen als zij willen exporteren. Klachten hierover worden onderzocht en nagegaan wordt wat eraan kan worden gedaan. De staatssecretaris is mede met de banken in gesprek over verbetering van MKB-financiering. Het derde thema is clustervorming. Er zijn in Nederland platforms voor verschillende sectoren; zo is er een waterplatform. Grote en kleine bedrijven en kennisinstellingen die met een sector te maken hebben, verenigen zich in zo'n platform, opdat er kennis gedeeld kan worden, handelsmissies georganiseerd kunnen worden en kansen gezien kunnen worden. De vraag hierbij is op welke manier daar meer dynamiek aan kan worden gegeven. De staatssecretaris zal de Kamer op de hoogte houden van al deze ontwikkelingen in het kader van de DTB.
Bij de samenwerking binnen de DTB dient zich de vraag aan naar het onderscheid tussen publieke en private sector: wat is de rol van de overheid en wat is de rol van private organisaties? Wie neemt welke taken op zich, bijvoorbeeld dienstverlening bij internationaal ondernemen?
Op sommige gebieden zijn er gaten en moet één van de twee het opvullen. Op sommige gebieden zullen de activiteiten van publieke en private sector dicht tegen elkaar aan zitten of zal er een overlap zijn; dan dient er een gesprek over plaats te vinden. Op het moment dat het bedrijfsleven bereid is ervoor te betalen, is sprake van een private activiteit, maar als het bedrijfsleven niet bereid is ervoor te betalen, is er waarschijnlijk sprake van een overheidsrol. Het zal gedurende het bestaan van de DTB steeds duidelijker worden hoe dergelijke afscheidingen tussen publieke en private sector lopen.
Exportbevorderende partijen in Nederland hebben via één van de DTB-partners een stem in de DTB. De staatssecretaris kan geen grote partij bedenken die daar niet mede aan tafel zit. Op het terrein van exportbevordering besteedt een EVD opdrachten uit, via tenderprocedures en dergelijke; daarin kunnen nieuwe spelers op de markt meedoen. De staatssecretaris heeft niet de indruk dat hierbij sprake is van een monopoliepositie. Zij houdt zich aanbevolen voor signalen van het tegendeel, teneinde er direct wat aan te kunnen doen. De DTB is een overlegstructuur en een forum waar zaken onder de aandacht kunnen worden gebracht, ook onder die van de staatssecretaris. Als er partijen zijn die vinden dat zij buitengesloten zijn, dan verneemt de staatssecretaris dit graag, want de DTB beoogt geen exclusiviteit. De DTB zet zich zowel in voor het MKB als voor grote ondernemingen. Bij exportstimulering is de focus veelal op het MKB gericht, omdat deze bedrijven meer overheidsondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld de vorm van informatieverschaffing en handelsmissies.
De staatssecretaris wijst op de noodzaak om ten behoeve van het internationaal ondernemen meer synergie te halen uit zowel het binnenlandnetwerk, als het buitenlandnetwerk. Daarbij gaat het om betere samenwerking en afstemming binnen en tussen deze netwerken. Ten aanzien van het binnenlandnetwerk betreft dit samenwerking en afstemming tussen DTB, EVD en Kamers van Koophandel; ten aanzien van het buitenlandnetwerk gaat het daarbij om NBSO's, TWA's/handelsattachés en CBIN. Het betekent meer gebruikmaken van elkaars kennis, expertise en contacten, en zorgen voor een meer integrale en efficiënte dienstverlening aan het bedrijfsleven.
Er is met BuZa/Ontwikkelingssamenwerking regelmatig contact over de service die ambassades of handelsposten verlenen aan het bedrijfsleven. Er worden wat dat betreft drie niveaus van ambassades onderscheiden, zodat het voor EZ duidelijk is wat er kan worden geëist en voor bedrijven wat zij kunnen verwachten. Er zijn steeds meer attachés en ambassadeurs die voldoen aan het door EZ verwachte niveau; er is nu voorzien in een economische component in de opleiding van deze diplomaten. Bij de benoeming van een handelsattaché en bij de werving van mensen voor de economische lijn wordt gelet op economische ervaring, kennis of interesse. De opzet daarbij is dat betrokkenen in de economische lijn werkzaam blijven. Buitenlandse Zaken kent een roulatieprogramma dat voorziet in tijdelijke tewerkstelling op het ministerie van Economische Zaken; omgekeerd treden mensen van EZ in dienst van BuZa om bijvoorbeeld werkzaam te zijn op een ambassade.
De Nederlandse overheid kan bij klachten over oneerlijke concurrentie niet in de boeken van een andere regering kijken om na te gaan of staatssteun wordt gegeven. Deze procedures lopen via de Europese Commissie. Zaken die Nederland in het verleden aanhangig heeft gemaakt in Brussel, zijn door de vorige Commissaris actief opgepakt. Zo is er nu een onderzoek naar Spaanse werven. De staatssecretaris heeft er vertrouwen in dat ook Commissaris Kroes dergelijke zaken actief zal oppakken. Dat andere landen "handiger" zijn in het bevoordelen van het eigen bedrijfsleven acht zij geen reden voor Nederland om dit voorbeeld te volgen. Zij wil strijden voor het Nederlandse bedrijfsleven, maar dan wel volgens de regels; daartoe dient het crash team oneerlijke concurrentie. Als er concrete aanwijzingen zijn dat een land zich niet aan de regels voor staatssteun houdt of de vrije markttoegang belemmert, vernemen staatssecretaris en crash team dit graag, want dan kan dit worden aangepakt via de Europese Unie of via een ambassade (economische diplomatie). Het crash team oneerlijke concurrentie zal binnen twee maanden operationeel zijn. De staatssecretaris zal schriftelijk antwoorden op de vraag van mevrouw Dezentjé over de problematiek van de farmaceutische industrie in relatie tot Turkije en daarbij ook ingaan op de rol van het crash team. Een notitie over het instrumentarium volgt over ongeveer twee maanden, als EZ klaar is met de herijking van het eigen instrumentarium.
De inzet bij wederopbouw van een land, na een periode van conflict, vraagt om een betere samenwerking tussen de verschillende verantwoordelijkheidssferen. In de loop van maart ontvangt de Kamer hierover een notitie van Ontwikkelingssamenwerking, Defensie en Economische Zaken; daarbij zal worden aangegeven hoe er beter kan worden samengewerkt en wat de gescheiden rollen zijn. Vervolgens kan daarover een gesprek met de Kamer plaatsvinden. Buitenlandse bedrijven weten nog steeds in groten getale de weg naar Nederland te vinden. Het afgelopen jaar was het CBIN betrokken bij 102 nieuwe investeringsprojecten, waarmee 2500 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd voor een investeringsbedrag van 265 mln. Daarnaast waren er allerlei investeringen waar het CBIN niet bij betrokken was. Dat is een indicatie van opkomend vertrouwen in de toekomst. Het aantal projecten in de portefeuille van het CBIN is toegenomen met zo'n 20%. Eind maart ontvangt de Kamer het jaarverslag van het CBIN.
Bij de sluiting van het CBIN-kantoor in Stuttgart gaat het om een combinatie van factoren. Er is een efficiencytaakstelling voor de overheid, die moet leiden tot een bezuiniging van 4 à 8%. Aan de daarmee gepaard gaande inkrimping van formatieplaatsen ontkomt ook het CBIN niet. Er is voor gekozen om het kantoor in Stuttgart te sluiten, omdat dit relatief de minste resultaten boekte. Hierbij speelt een rol dat het moeilijk is gebleken voor CEBIN voet aan de grond te krijgen in Duitsland. Enerzijds blijkt dat Duitse bedrijven de weg naar Nederland zelf weten te vinden; anderzijds wordt een CBIN in Duitsland, dat zelf kampt met oplopende werkloosheid, gezien als verplaatser van Duitse arbeidsplaatsen naar Nederland. De staatssecretaris gaat over twee weken op handelsmissie naar Duitsland; zij zal dan tevens een Netherlands Business Support Office in Stuttgart openen.
In een situatie van concurrentie met lagelonenlanden kan ervoor gekozen worden een deel van de eigen productie daarheen te verplaatsen en gebruik te maken van de lage lonen dáár. Er kan ook voor gekozen worden om in Nederland te blijven en te automatiseren of te rationaliseren. Het aantal sectoren waarin dit soort overwegingen spelen, is toegenomen in de laatste vier jaar, alsmede het aantal betrokken bedrijven. Het aantal banen dat uiteindelijk met outsourcing is gemoeid, is beperkt in vergelijking met het totale aantal banen in Nederland. De staatssecretaris onderkent dat verplaatsing van werkgelegenheid naar het buitenland pijnlijk is voor betrokken werknemers in Nederland, vooral als het zich concentreert binnen één stad, één sector en één categorie (laag opgeleide) werknemers. Het is dan moeilijker de mensen weer aan werk te helpen dan wanneer er verspreid over Nederland een aantal banen verloren gaat. Dit maakt het des te noodzakelijker ervoor te zorgen dat het ondernemingsklimaat in Nederland concurrerend en aantrekkelijk is. Tevens is van belang de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt: mensen dienen zodanig te worden opgeleid dat zij goede banen kunnen vinden. Daarbij dient er oog te zijn voor de sectoren waarin er groei is, ook ten behoeve van lager opgeleiden, zoals de door de vergrijzing benodigde persoonlijke dienstverlening.
Met het oog op hun voortbestaan moeten bedrijven steeds bedrijfseconomische afwegingen maken, waartoe kan behoren dat een gedeelte van de werkgelegenheid uit kostenoverwegingen verplaatst wordt naar het buitenland. Een dergelijk handelen acht de staatssecretaris in overeenstemming met maatschappelijk verantwoord ondernemen, want een bedrijf dat geen bedrijfseconomische afwegingen maakt, zal op den duur failliet gaan waardoor de betreffende werkgelegenheid geheel en al verloren gaat. Er is niets mis een bedrijf dat winst maakt; een deel van die winst komt via de belastingopbrengsten ten goede aan de collectieve sector.
Een voorwaarde voor het succesvol kunnen aantrekken van bedrijven en bedrijfsinvesteringen uit het buitenland, is het kunnen verkrijgen van Nederlandse visa voor de althans in de aanvang benodigde buitenlandse medewerkers. Het is de inzet van de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat deze visaverstrekking soepel verloopt, ondanks strengere immigratiewetgeving en terrorismeproblematiek. Dit vraagt om overleg met onder andere het ministerie van Buitenlandse Zaken. De Kamer kan eind maart een brief van de staatssecretaris tegemoet zien over deze bedrijvenvisa.

De voorzitter concludeert dat de staatssecretaris een zestal toezeggingen heeft gedaan:
- een evaluatie over twee maanden van het financieel instrumentarium;
- MVO wordt op de agenda van de Dutch Trade Board gezet;
- het crash team oneerlijke concurrentie wordt vóór de zomer operationeel;
- schriftelijke beantwoording inzake de problematiek van de farmaceutische industrie in relatie tot Turkije;
- een notitie over de wederopbouw na conflicten;
- aanpak van de verlening van bedrijvenvisa.

KST85354
0405tkkst29800XIII-68
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
's-Gravenhage 2005
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Hofstra

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,
De Veth







Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 XIII, nr. 68



pagina VERANTWOORD ONDERNEMEN
   
begin document

Landelijke India Werkgroep - 4 april 2005