terug
Uit: India Nieuwsbrief 61 (jul-aug 1989)


Ver van India, ver van Suriname

De religieuze beleving van Hindostanen in Nederland



Hindoeïsme is in Nederland een fenomeen dat pas vrij recent, met de komst van de Hindostanen naar Nederland, zijn intrede heeft gedaan. Men kijkt er nog altijd vreemd tegen aan. Een van de redenen daarvoor is, dat religie en cultuur in het hindoeïsme niet te scheiden zijn. Culturele minderheden zoals hindoes en moslims kennen geen religie in de Westerse betekenis van het woord. Bij hen is dit veel ruimer: het gaat immers om de manier waarop zij leven, denken en handelen, kortom om hun levensbeschouwing.

De cultuur van de Surinaamse hindoes heeft haar oorsprong in Noord-India. Dat wil niet zeggen dat er geen verschillen zijn tussen het Surinaamse hindoeïsme en dat van India. We raken hier echter aan ideologische kwesties. Enerzijds is India voor de Surinaamse Hindoes het culturele referentiepunt, zodat verschillen onzuiverheid zouden kunnen inhouden, anderzijds leeft bij hen de gedachte dat zij door het vertrek uit India allerlei onjuistheden die in het hindoeïsme geslopen waren hebben kunnen wegzuiveren, zodat zij betere Hindoes zijn dan de Indiërs.

Het kastensysteem is in India van centraal belang. De hiërarchische rangschikking van de kasten berust op relatieve "reinheid" waarbij de religieuze specialisten, de Brahmanen, het reinst zijn en de zogenaamde onaanraakbaren het onreinst. Rituele reinheid is voor de Hindoe van groot belang en hij zal zo veel mogelijk handelen in overeenstemming met de reinheidsvoorschriften van zijn eigen kaste. Bij de emigratie waren deze strakke reinheidsregels echter niet te handhaven. Tijdens het transport naar Suriname werden de regels met betrekking tot het gescheiden eten en drinken al overboord gegooid. Het bij het kastensysteem behorende systeem van arbeidsverdeling had verder geen enkele relatie met de arbeid op de plantages. Ten slotte kon ook het belangrijke principe van het huwen binnen de eigen kaste niet gehandhaafd worden, omdat er (zeker in het begin) een groot tekort aan vrouwen was.
Als allesomvattend hiërarchisch systeem is op deze manier het kastensysteem uit het Surinaamse hindoeïsme verdwenen, maar niet spoorloos. Zowel de top van de hiërarchie als de basis ervan, Brahmanen en Onaanraakbaren, bleven duidelijk aanwezig. De Brahmanen spelen tot de huidige dag een voortrekkersrol in het Surinaamse hindoeïsme, terwijl de emancipatie van de Onaanraakbaren zo traag verliep dat nog in 1934 een speciale vereniging voor hen werd opgericht met de naam "Harijan" ("Kinderen van God", de term die Mahatma Gandhi voor de Onaanraakbaren invoerde).

Doordat de voor het Indiase hindoeïsme kenmerkende relatie religie-kastensysteem werd losgelaten is er een Surinaams hindoeïsme ontstaan waarin godenverering en overgangsrituelen centraal staan. De grote culturele obsessie met rein-onrein tegenstellingen is op de achtergrond gedrongen. Het onderwerp "kaste" is echter nog steeds een teer punt voor de Surinaamse Hindoes. Van de meeste achternamen is gemakkelijk de originele kaste (jati) af te leiden en men kan nog altijd beter Brahmaan dan "Chamar" (leerlooier) zijn.


    Arya Samaj

De loskoppeling van religie en kastensysteem heeft de uit India afkomstige hervormingsbeweging Arya Samaj de wind in de zeilen gegeven. Deze in 1875 door Swami Dayanand Darasvati in India gestichte beweging veroordeelt het kastensysteem, de sluier van vrouwen, het verbranden van weduwen bij de dood van hun man, huwelijken van kinderen en de suprematie van de Brahmanen. Theologisch verwerpen zij het polytheïsme en de beeldenverering, omdat zij terug willen naar de wortels van de eigen cultuur: de vedische godsdienst. Een dergelijke beweging vond gemakkelijk aanhangers binnen een groep die toch al veel van deze veroordeelde zaken afgezworen had, en bovendien "prestaties" hoger waardeerde dan de bij het kastenstelsel behorende "toegeschreven" (aangeboren) status.
Ook het idee van "terug naar de bron van de eigen cultuur" appelleerde aan de gevoelens van deze groep die in toenemende mate vervreemd raakte van de Indiase cultuur. Het idee dichter bij de zuivere bron te staan dan de mensen in India zelf kon de groep een eigen identiteit en waardigheid geven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Arya Samaj, die in India erg klein bleef, in Suriname zestien procent van de Hindoes wist te bekeren. Vanaf ongeveer 1930 zijn er daarom twee groepen in het Surinaamse hindoeïsme: "Sanatan Dharm" en "Arya Samaj". In beide groepen spelen religieuze specialisten (pandits), een centrale rol. Bij de Sanatan Dharm kan echter alleen hij die geboren is als Brahmaan pandit worden, terwijl bij de Arya Samaj ieder die geschikt is voor het priesterschap pandit kan worden.

De religieuze voorstellingen van de Surinaamse Hindoes zijn grotendeels gelijk aan die van de Hindoes in Noord-India. Van belang is het geloof in wedergeboorte. De positie waarin de Hindoe wedergeboren wordt is bepaald door zijn handelingen in vorige levens (karma). Het zich strikt houden aan de religieuze voorschriften (dharma) verschaft de basis voor een goede wedergeboorte. Verder vinden we het geloof in goden en voorouders die vanuit de bovennatuur een beslissende invloed uitoefenen op de empirische wereld. De goden kunnen de mens ook helpen zich te bevrijden van de aardse gebondenheid, teneinde zijn wezenlijke bestemming te bereiken (moksha). Dit laatste idee is echter vooral uitgewerkt in allerlei

Shri Vishnu Upashna Mandir, Amsterdam
Hindoe-sekten die in het Surinaamse hindoeïsme schitteren door afwezigheid. De hier genoemde religieuze voorstellingen zijn vastgelegd in heilige boeken, zoals de "Veda's", het "Ramayana" en het "Bhagavata Purana".

In het hindoeïsme valt de nadruk niet zozeer op de juiste geloofsleer als wel op de juiste praktijk. Het gaat vóór alles om het juist uitvoeren van de genoemde "dharma-voorschriften". Voor de Hindostanen houdt dit in dat de verering van de grote goden uit het Hindoe-pantheon een voorname plaats inneemt. Twee soorten cultusbehandeling kunnen bij de verering van de goden worden onderscheiden. Ten eerste de "puja", de verering van een beeld van de godheid, ten tweede de "homa" of "havan", het vuuroffer dat nog stamt uit de vroegste, zogenaamde vedische perioden. Hierbij wordt een offervuur geworpen, ter verering van de daar aanwezig geachte goden.
Verder zijn in de geloofspraktijk de "samskaras", de overgangsrituelen, van belang. Deze sacramenten dienen ter markering van de overgang naar een nieuwe levensfase, zoals geboorte, puberteit, huwelijk en dood. Om het traditionele dodenritueel in Nederland mogelijk te maken is in 1981 door een aantal Hindoes samen met Nederlanders de stichting Ganesh (de God die hindernissen wegneemt) opgericht. De Nederlandse crematoria zijn immers niet ingesteld op een langdurig en gecompliceerd ritueel, laat staan op de aanwezigheid van de familie bij de feitelijke verbranding. Na de crematie moet de as van de overledene verstrooid worden over stromend water. De eerste asverstrooiing in Nederland vond plaats op de Noordzee, vanaf een Scheveningse kotter. In ons land vinden we naast huistempels ook grote tempels in de grote steden met Hindostaanse concentraties, zoals bijvoorbeeld de "Shri Vishnu Upashna Mandir" in Amsterdam. De "puja" vindt hier in het algemeen alleen 's zondags plaats. Ook worden in deze tempels de grote periodieke feesten ter ere van bepaalde goden gehouden. Bij deze feesten zijn ook buitenstaanders meestal welkom.
Wat hier beschreven wordt omvat echter slechts de geloofspraktijk van de aanhangers van de Sanatan Dharm. De reformbeweging Arya Samaj is immers monotheïstisch en hecht geen waarde aan de puja. Deze devotionele godsverering staat bij de Sanatan Dharm centraal. De verering in de tempel is in Nederland evenwel minder belangrijk dan in India of Suriname. verder valt bij de Sanatan Dharm de nadruk op de vedische cultus, "homa", op. Deze nadruk wordt in India niet zo gevonden en is duidelijk een ontwikkeling uit de Surinaamse periode. Zij hangt samen met de belangrijke plaats die de brahmaanse priesters als culturele formulators in Suriname zijn gaan innemen en met het ontbreken van een sektarisch hindoeïsme. We kunnen de Sanatan Dharm daarom een brahmaanse religie bij uitstek noemen.


    Ondermijnd leiderschap

Zonder de concurrentie van ascetische sekten, zoals we die in India vinden, heeft de Brahmaan in Suriname zijn leiderschap ten volle kunnen ontplooien. In ons land staat hij echter voor een aantal moeilijkheden. In Suriname had hij niet alleen een religieus-rituele taak, maar ook een haast pastorale, als vertrouwelijke raadsman bij allerlei persoonlijke en sociale problemen. Vooral die sociale taak is in Nederland voor een groot deel overgenomen door de welzijnsorganisaties, die deels uit de eigen groep, deels door Nederlanders worden bemand. Zijn kennis van de Nederlandse situatie is vaak ook onvoldoende om zijn clientèle naar behoren te kunnen adviseren. Veel pandits beheersen bijvoorbeeld het Nederlands niet voldoende. Een belangrijk aspect van de verschraling van hun rol in de gemeenschap is verder dat zij hier ten lande niet tegelijk met het religieuze huwelijk het burgerlijk huwelijk kunnen sluiten. Dit was in 1940 in Suriname wel mogelijk geworden door het zogenaamde "Aziatische Huwelijksbesluit". In Nederland moet ieder huwelijk echter door de overheid wettelijk bekrachtigd worden.
Bovendien is de band tussen de pandit en clientèle verzwakt door het spreidingsbeleid van de Nederlandse regering. Een Hindostaanse familie kan in principe over heel Nederland verstrooid zijn en op die wijze is voor een pandit een vertrouwensband met het gezin praktisch onmogelijk in stand te houden. Alleen wanneer verscheidene families in één plaats hem gezamelijk om religieuze bijstand vragen is een bezoek

Satya Saï Baba
mogelijk. De pandit raakt met andere woorden zijn contacten, die over het algemeen uit Suriname stammen en vaak reeds tientallen jaren bestaan, niet zomaar kwijt maar de inhoud van die contacten verandert stellig. De pandits zijn door deze ontwikkelingen een soort rituele ondernemers geworden met een clientèle die ze maar moeizaam kunnen bedienen. Zij zijn weliswaar georganiseerd in zogenaamde priesterraden maar deze hebben nog nauwelijks verbeteringen aangebracht in de problematische positie van de individuele pandits.
Ook de rol van de pandit als deskundige in religieuze aangelegenheden en doctrinaire kwesties wordt bedreigd, maar nu weer van een andere kant. De in Nederland aanwezige indologische kennis, de overmaat van voorhanden literatuur op het gebied van Indiase religies en de zendingsdrang van de nieuwe hindoeïstische bewegingen in ons land, zoals de "Hare Krishna's" en "Satya Saï Baba" betekenen een verzwakking van zijn monopoliepositie op dit gebied. De leken kunnen immers voor de kennis van het hindoeïsme en voor de inhoudelijke verdieping van hun geloof bij veel andere deskundigen te rade gaan.
Ook voor het leren van het Sanskriet als de heilige taal van het hindoeïsme, en van het Hindi, niet als omgangstaal binnen de eigen groep, maar als religieuze taal en als cultuurtaal van het moderne India, staan mogelijkheden open die de pandits meestal niet bieden. Terecht trachten zij op deze punten hun functie meer inhoud te geven. Hun pogingen spitsen zich toe op het aan de orde stellen van kwesties die voor de gehele gemeenschap van belang zijn, zoals de mogelijkheid tot crematie volgens de eigen ritus en een gegarandeerde vrije godsdienstuitoefening. Zij formuleren verzoeken om overheidsvoorzieningen op het gebied van godsdienstonderwijs, tempelfaciliteiten en priesteropleiding te verkrijgen teneinde de religieuze identiteit van de gemeenschap te verstevigen en te verdiepen.
Dit alles is enerzijds een poging om zelf van betekenis te blijven voor een steeds mondiger wordende clientèle die tegelijkertijd vervreemd dreigt te raken van de eigen cultuur. Anderzijds vereist de confrontatie met de nieuwe Nederlandse omgeving dat men zich meer moeite geeft om een systematische en diepere kennis van het eigen geloof te verwerven. Zo komt ook de geloofsoverdracht aan de Hindostaanse jeugd in een ander daglicht te staan, omdat die ook vraagt om een meer schematisch uitgewerkt leerstelsel om de ontmoeting met andere godsdiensten aan te kunnen. De eigen tijdschriften, zoals "Lalla Rookh" en "Aisa Samacar" doen al pogingen om aan deze behoefte tegemoet te komen door van tijd tot tijd informatie over alle aspecten van de "Hindu way of life" te verschaffen.

De belangrijkste verandering die het hindoeïsme in Nederland doormaakt is die van religieuze cultuur (dharma) naar religie in onze zin. Dit wil zeggen dat op allerlei levensterreinen de traditionele hindoeïstische waarden en normen geleidelijk vervangen worden door moderne Westerse: de focus van de veranderingen in het gezin. Al vanaf de Tweede Wereldoorlog was er in Suriname een verschuiving te zien van de groot-familie (waarvan naast vader, moeder en kinderen ook nog de gezinnen van de getrouwde zoons deel uitmaken) naar het nucleaire gezin, zoals wij dat ook in Nederland kennen. De religieus gesanctioneerde traditionele samenlevingsvorm maakte daarmee plaats voor een moderne vorm. Dit neemt echter niet weg dat, vooral door het exclusieve

Een offerplechtigheid t.g.v. het Divalifeest
huwelijkspatroon en veelal hechte familiebanden, de groepsidentiteit ook in Nederland, waar de familieleden soms over het gehele land zijn verspreid, vooralsnog wel zal blijven bestaan.


    Opstandige vrouwen

In ons land is daarnaast een verschuiving in de positie van de vrouw te bespeuren. De vrouw, die volgens de religie ondergeschikt is aan haar man - deze is als het ware haar god - komt in Nederland in opstand tegen haar rol. Zij wordt naar zeggen van veel Hindostanen daarin op "weinig opbouwende" wijze gestimuleerd door Nederlandse welzijnswerkers. Echtscheidingen zijn daarom aan de orde van de dag. Ook de jongere gezinsleden wensen andere verhoudingen. Heeft in het traditionele Hindostaanse gezin de mening van de vader en de oudste zoon kracht van wet, en hebben vrouwen en jongere kinderen maar te zwijgen, in het moderne Nederlandse gezin wordt gelijkwaardigheid als een althans nastrevenswaardig ideaal gezien. Op school en in het verenigingsleven wordt het Hindostaanse kind geconfronteerd met twee waardenstelseIs. Grofweg staan groep en gezagshiërarchie tegenover individu en gelijkheid. Het is een uitdaging voor het hindoeïsme om die traditionele waarden welke botsen met die van de moderne Westerse samenleving zinvol te transformeren zonder daarmee afbreuk te doen aan de kern van de religie. Te vaak wordt gedacht dat religie en cultuur statische verschijnselen zijn die remmend werken op ontwikkelingen. De geschiedenis van het Surinaamse hindoeïsme laat echter juist de creatieve kanten zien van religie, waardoor een groep door herordening van elementen een eigen identiteit en waardigheid opbouwt.

XXX

Een uitgebreidere versie van dit artikel verscheen eerder in Intermediair (nr.26, 1982) en in het boek "Surinaamse religies in Nederland" (1986).




begin document

tijdschrift India Nu

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 23 juli 2009