Terwijl de Congrespartij en
de Aam Aadmi Partij (AAP)
na hun zware nederlaag bij
de parlementsverkiezingen
van afgelopen mei
hun wonden likken, is
Narendra Modi van de
hindoenationalistische BJP
voortvarend aan de slag
gegaan als premier van
India. Daarbij stuit hij op een
mijnenveld: de maoïstische
rebellen.
Gretig omvatte Narendra
Modi de uitgestoken
hand van Pushpa
Kamal Dahal ‘Prachanda’,
de Nepalese oud-rebellenleider,
oud-premier en huidige leider van
de Unified Communist Party of
Nepal (Maoist), bij hun ontmoeting in
Kathmandu op 4 augustus jl. Modi
had duidelijk belang bij het aanhalen
van de banden met Nepal. Gezien de
lange grens met het door China geannexeerde
Tibet, is Nepal voor India
een belangrijke strategische partner,
en over en weer valt economisch gewin
te halen. Modi wilde bovendien
een akkoord bespoedigen over verdeling
van water uit de Nepalese Himalayarivieren:
in ruil voor meer irrigatiewater,
zou India Nepal kunnen helpen
met opwekken van waterkracht.
Er was ook nog een minder voor de
hand liggend, maar belangrijk doel.
Al zeventien jaar had geen Indiase
premier zich in het buurland laten
zien. In de jaren waarin de maoïsten
steeds meer vat kregen op Nepal en
de monarchie werd afgeschaft, had
India afstand genomen. Opeenvolgende
regeringen vonden de vertegenwoordiging
van de maoïsten in
de Nepalese politiek en hun ideologische
verbondenheid met de Indiase
maoïsten zorgelijk. Nu wilde Modi
de maoïstische rebellen in zijn eigen
land laten zien dat hij als Indiaas regeringsleider
bereid was met maoïsten
te praten. In Nepal, en straks
ook in eigen land.
Geweld opschorten
Maoïstische rebellen in India koesteren
de droom van een zelfstandige
staat, een aaneengesloten gebied
van de arme landelijke deelstaten die
van zuid naar noord door India lopen
en aansluiten op het door maoïsten
gedomineerde Nepal. Daar vinden de
maoïsten een voedingsbodem, omdat
de mensen er niet meeprofiteren van
de economische groei van de afgelopen
jaren.
Tijdens de tweede regeerperiode
van de Congrespartij onder premier
Manmohan Singh is die economische
groei afgezwakt. Modi wil er alles aan
doen om hem weer op gang te brengen.
Mogelijk lukt hem dat ook, alleen
al omdat de mondiale economie aan
het herstellen is na jaren van recessie.
De grote uitdaging is, die groei
eerlijk te verdelen.
Al ruim voor de parlementsverkiezingen
van mei richtte Modi het woord
tot de maoïsten, en dat deed hij opnieuw
bij zijn eerste toespraak als
premier op 15 augustus, Onafhankelijkheidsdag.
Leg de wapens neer en
pak de pen op, zei hij, en beloofde de
pen te leveren, daarmee implicerend
dat hij voor ontwikkeling van het
platteland zou zorgen. Daarmee wil
hij de maoïstische rebellen hun voedingsbodem
onder de plattelandsbevolking
ontnemen. Maar uit zijn
eerste begroting bleek dat Dalits en
adivasi (ruim een kwart van de bevolking,
en de armsten van de samenleving)
op slechts 15 procent van de
beschikbare overheidsfinanciën kunnen
rekenen. En hoewel Modi bij zijn
bezoek aan Nepal probeerde meer irrigatiewater
zeker te stellen, kwam in
de begroting ook de landbouwsector
er bekaaid vanaf.
Het contrast tussen Modi’s beloften
en zijn begroting zal de plattelandsbevolking
er niet van overtuigen dat
hun belangen prioriteit hebben. Daarover
zei Modi in zijn toespraak op Onafhankelijkheidsdag
dat hij tijd nodig
heeft om de economie weer op gang
te brengen en het platteland daarvan
te laten profiteren. Hij stelde voor alle
geweld op te schorten voor een periode
van tien jaar. Dat voorstel deed hij
niet alleen aan de maoïsten, maar ook
aan de religieuze en etnische groepen
die elkaar met geweld bestrijden.
Pas dan kan de Indiase overheid op
volle kracht constructief werken aan
plattelandsontwikkeling, aldus Modi.
Veelbelovend
De Communistisch-Maoïstische Partij
van India, CPI (Maoist), verklaarde
na Modi’s verkiezingsoverwinning bij
voorbaat geen vertrouwen te hebben
in zijn beloftes. De politieke tak
van de maoïsten ziet Modi als een zakenman
die alleen interesse heeft in
het grote geld in de grote steden, en
verder vooral mooie praatjes heeft.
Mensen die daadwerkelijk geloven
dat Modi het land wil ontwikkelen in
plaats van zijn ‘hindoe-fascistische
gedachtegoed’ verbreiden, noemt de
CPI (Maoist) ronduit naïef.
Dat klinkt niet als een bemoedigend
signaal dat er snel een eind komt aan
wantrouwen en strijd. Modi is zich
daar goed van bewust, zoals blijkt uit
het sturen van ervaren commando’s
als instructeurs naar legereenheden
in staten waar de maoïsten actief zijn,
zoals Chhattisgarh. Ook heeft Modi
besloten om Indiase militairen die tegen
maoïsten strijden te belonen met
hogere salarissen, betere woonvoorzieningen
en carričremogelijkheden.
Die zijn blijkbaar nodig om het moreel
hoog te houden, en Manmohan Singh
noemde niet voor niets de maoïsten
de grootste interne bedreiging voor
India.
Vooralsnog lijkt Modi’s aanpak van
de maoïstische rebellen een tweesporenbeleid:
enerzijds ontwikkeling
beloven, anderzijds het leger versterken
en de strijd blijven aangaan. Een
echte oorlog met de rebellen, zoals
president Mahinda Rajapaksa van
Sri Lanka succesvol aanging met de
Tamil Tijgers, lijkt (nog) niet aan de
orde. Duidelijk is dat Modi geen kortetermijnoplossing
heeft voor het
diepgewortelde conflict met de maoïsten.
Misschien had daarom zijn
bezoek aan Nepal nóg wel een doel,
naast alle andere. Misschien wilde
hij observeren hoe een land eruitziet
waar voormalige maoïstische rebellen
onderdeel zijn geworden van het
reguliere politieke bestel. Want dat
zou ook voor India wel eens een veelbelovend
scenario kunnen zijn.