‘Kijk eens’, zegt mijn moeder. Ze tilt me een
stukje op, nieuwsgierig buig ik mijn hoofd naar
het vliegtuigraampje. Ontelbare lichtjes vullen
de duisternis. Overal waar ik kijk zie ik de
lampen van de sloppenwijken, snelwegen en
bazaars. ‘Dat is India’, fluistert mijn moeder.
Het lijkt cliché, maar het is
toch echt de eerste herinnering
uit mijn jeugd. Ik was
drie jaar, en mijn ouders hadden
besloten dat het leuk was mij mee te nemen
op een boeddhistische reis door India. Veel weet
ik niet meer van die tocht, maar de ontelbare
lichten van New Delhi staan me nog kraakhelder
voor ogen. Daarmee moet mijn grote liefde voor
India ontstaan zijn. Toen dacht ik: ‘Dit is bijzonder.’
Ik moet daar weer aan terugdenken bij het lezen
van Geoff Dyers Jeff in Venetië, de dood in
Varanasi, een roman die dit najaar verscheen.
De helft van het boek speelt zich af in India en
Geoff, een Britse journalist met een cynisch
gevoel voor humor, weet zijn eerste aanraking
met het land als geen ander te schilderen. Aangekomen
in Varanasi krijgt het begrip hygiëne
voor hem een nieuwe dimensie en valt hij van
de ene verbazing in de andere. ‘Auto’s, riksja’s,
tuktuks, auto’s, fietsen, karren, riksja’s, motoren,
pick-ups, mensen, geiten, koeien, buffels
en bussen dromden allemaal samen’, schrijft
hij. Het zal dan niet lang meer duren voor hij
het eerste lijk ziet drijven in de Ganges, en hij
erachter komt dat de mensen op straat die
vriendelijke gesprekken met hem aanknopen
bijna altijd een dubbele agenda hebben. ‘Altijd
is er een deal’, verzucht hij.
Alleen reizen
India is een overrompeling, een land dat je moet ondergaan.
Toen ik twaalf was, ging ik voor de tweede keer met mijn
ouders mee. Mijn moeder was er om een schoolproject op
te zetten in het dorpje Jalalabad, in het noorden van India,
waar nooit eerder westerlingen waren geweest. Dit keer was
ik me wat bewuster van de cultuurverschillen, en ik schrok
aanvankelijk een beetje van de tientallen dorpelingen die
achter ons aan renden. Overal moesten we op de chay. Ik
badmintonde met de burgemeester, mocht het geweer vasthouden
van een lokale moslimleider en liet ’s nachts de zaklamp
vallen in de pikdonkere, onverlichte voetstap-wc. ‘Do
you like it in India?’, vroeg ik naïef de taxichauffeur die ons
naar het dorp had gebracht. ‘Sometimes yes, sometimes no’,
zei hij.
In de jaren daarna zou ik een paar keer met vrienden door
India reizen, tot ik erachter kwam dat alleen reizen prettiger
was. Met reisgenoten, hoe gezellig ook, ben je altijd aan afspraken
gebonden. Hij wil hierheen, jij daarheen en voor je
het weet zit je weer hasj te roken op een dakterras omdat
je geen keuze kon maken. Of je hebt een reisgenoot die op
straat een ‘heerlijk gefrituurd kippetje’ eet omdat het jongetje
dat het aanbood er zo aardig bij had gekeken. Vervolgens
ben je een week zijn buikinfectie aan het verzorgen en hoor
je elke dag krampachtige geluiden uit de wc komen.
Nee, alleen reizen door India is het heerlijkste dat er is. Met
de trein dwars door de woestijn van Rajasthan, met lokale
bussen naar het wat hoger gelegen Dharamsala, en met een
jeep naar het stadje Leh op een top van de Himalaya. Oploskoffie
drinken langs de snelweg. Romans lezen van de
briljante Indiase Khuswant Singh en Rabindranath Tagore,
spotgoedkoop gekocht in lokale boekhandels en na enkele
dagen weer ergens achtergelaten voor een volgende reiziger.
Ik kan eindeloos doorgaan met situaties bedenken
waarin ik me op mijn best voel. Terwijl ik dat doe, krijg ik een
glimlach om mijn mond.
Oriëntalisme
Geoff Dyer lijkt een zelfde liefde voor India te hebben. Ik
moet lachen om zijn frustraties. Ja, India is vaak smerig,
chaotisch, en geregeld beland je weer in een winkelcentrum
waar iemand je oren for free wil schoonmaken om daarna
de hele dag achter je aan te lopen met een vraagprijs van
1000 rupees. Maar ook Geoff valt voor de culturele rijkdom
en schoonheid van India. ‘Het leek absurd om ergens anders
heen te willen’, schrijft hij. ‘Alle tijd was hier, en waarschijnlijk
ook alle ruimte.’
Op de universiteit in Leiden leerde ik tijdens mijn studie Indologie
dat mijn voorliefde voor India ook problematische
kanten heeft, zoals het gevaar het land te mystificeren.
Mystificatie maakt blind voor nuances en laat vele kanten
van de Indiase economie, politiek en maatschappij onderbelicht.
Een dergelijke beeldvorming heet ook wel ‘oriëntalisme’,
een term met een negatieve connotatie vanwege de
koloniale geschiedenis, waarin India vaak als ‘exotisch’ en
‘mystiek’ is neergezet. Dat kan allemaal zo zijn, maar vráágt
een voorliefde voor India niet om irrationele gevoelens? Is
liefde niet bij voorbaat irrationeel? Je hoeft een willekeurige
roman van Hermann Hesse er maar op na te slaan om de geweldige
aantrekkingskracht van India te voelen, maar waarin
die liefde nu precies zit? Om elk jaar weer naar India te willen
reizen moet je misschien gewoon een beetje krankzinnig
zijn. Tenminste, dat heb ik mezelf maar wijsgemaakt nadat
ik een glas Gangeswater opdronk omdat een Indiër zei dat
dat gezond was.
Zolang je maar niet doorslaat. Dat is ook de boodschap van
Geoff Dyer, die zijn personage met een knipoog laat verloederen
tot een ontspoorde middelbare man die in slierterige
lapjes rondloopt in Varanasi. Aan de andere kant: iedereen
moet het ook helemaal zelf weten. Zoals India eindeloos veel
kanten heeft, hebben de liefhebbers van India eindeloos
verschillende beweegredenen en doeleinden om er rond te
reizen. Ik blijf in ieder geval altijd teruggaan. En Geoff Dyer
denk ik ook.