Anita Kluge was 14 toen Bhopal wereldnieuws
werd. Ze woonde op 500 meter afstand van de
bestrijdingsmiddelenfabriek van Union Carbide. Dertig jaar
later leeft ze met haar Duitse man en twee kinderen in
Amsterdam-Noord. Een terugblik op de grootste industriële
ramp uit de geschiedenis.
‘Mijn vader werkte
als chauffeur voor
Union Carbide.
Toen hij zijn baan kwijtraakte,
besloot hij als gastarbeider naar Koeweit
te gaan. Mijn moeder bracht hem
naar het vliegveld in Bombay. Ik was
thuis met mijn broers, zusje en grootouders.
Het gebeurde ’s nachts. Mensen
renden in paniek door de straten.
Sommige vielen bewusteloos neer.
Er werd op de deur geklopt en geschreeuwd
dat we weg moesten gaan,
dat er een ongeluk was gebeurd bij de
fabriek. Mijn opa liep met een stok,
mijn oma leed aan artritis en kon nauwelijks
lopen. Zelf had ik weg kunnen
rennen, maar ik was verantwoordelijk
voor mijn familie als mijn ouders er niet
waren. Mijn vader zei altijd: “Als er iets
gebeurt, ren niet weg. Doe de deur op
slot, maak de gordijnen nat en blijf binnen.”
Dat heb ik gedaan. De woorden
van mijn vader hebben ons gered.’
Wat herinnert u zich van de eerste tijd na de ramp?
‘Rondom de fabriek waren dichtbevolkte
sloppenwijken. Het lag er vol
lijken. De lichamen werden in vrachtauto’s
geladen zonder dat men goed
keek of mensen werkelijk dood waren.
Iedereen door elkaar heen, hindoes en
moslims. Twee weken na de ramp ging
de school weer open. Ik ontmoette
een van mijn vriendinnen. Ze had bewusteloos
in een vrachtwagen gelegen,
bedolven onder dode lichamen.
Toen ze dreigde te stikken, kwam ze
bij kennis. Ze gilde zo hard ze kon.
De chauffeur hoorde haar en stopte
de vrachtauto. Haar hele familie was
dood.
Kort na de ramp kwamen er hordes
mensen naar Bhopal, overal vandaan.
Ze plunderden de huizen. Terwijl iedereen
zei dat er nòg een explosie
zou komen, trokken mensen toch in de
lege woningen. Bhopal had een groot
ziekenhuis. Vanuit de hele wereld
kwamen hulpgoederen en medicijnen,
maar die kwamen niet bij de mensen
terecht; geneesmiddelen werden verkocht
op de zwarte markt.’
Zag u uw ouders snel terug?
‘Toen mijn moeder hoorde van de ramp
was ze ervan overtuigd dat wij allemaal
dood waren. Ze wilde onmiddellijk naar
huis. De trein reed niet meer. Op het
station van Bhopal, vijf kilometer bij
de fabriek vandaan, stond een trein
vol dode lichamen. Ze heeft een taxichauffeur
gevonden die voor veel geld
bereid was het rampgebied in te rijden.
Toen we elkaar weer zagen kon ze alleen
maar huilen.
Mijn vader wilde meteen terugkomen
uit Koeweit. Mijn moeder heeft hem
overgehaald daar te blijven, we hadden
het geld hard nodig. Hij is twee jaar
weggebleven.
Voor mij was het een moeilijke tijd. Ik
hield van mijn vader en vond het erg
dat hij zo ver weg was. De ramp kwam
eroverheen. Ik ben veel vrienden kwijtgeraakt.
Ik was te jong om me volledig
te realiseren wat het betekende. Zo
heb ik nooit aan mijn vriendin gevraagd
hoe zij in die tijd overleefde, zonder familie.
Later heb ik het contact met haar
verloren. Ik zou haar graag terugzien.’
U woont nu in Nederland maar gaat regelmatig
naar Bhopal voor familiebezoek. Hoe is het daar nu?
‘Het fabrieksgebouw staat er nog. India
Tourism is actief bezig het gebied
te promoten, er is een groot meer en er
zijn oude gebouwen. Er komen vooral
Indiase toeristen. Maar je merkt dat
de mensen ziek zijn. Er worden nog
steeds kinderen geboren met afwijkingen.
Met mijn eigen kinderen gaat het
gelukkig goed, maar ik maak me daar
wel zorgen over. Zelf heb ik gezondheidsproblemen
waarvan ik niet weet of ze een relatie hebben met de ramp. Ik
heb af en toe een vreemd gevoel in mijn
hoofd, alsof iets kortsluiting maakt. Destijds
is nooit een scan gemaakt, daar was
geen aandacht voor.
Mensen vechten nog steeds voor rechtvaardigheid.
Van de rechtszaak is niets
terechtgekomen. Union Carbide kocht
de politici gewoon om. Veel schadevergoedingen
zijn nooit uitgekeerd. Er was
geen controle op; mensen claimden geld
voor overleden familieleden van anderen.
Ik heb 600 euro gekregen.’
Wat is het grootste probleem waar uw
familie nu mee kampt?
‘Mijn ouders zijn teruggegaan naar
hun dorp, op 25 kilometer afstand van
Bhopal. Ook daar is het drinkwater zwaar
verontreinigd. Negentig procent van de
mensen in het dorp zijn dalits. Het geld
dat de overheid beschikbaar stelt, verdwijnt
in de zakken van de lokale leiders
en de bedrijven. Mijn vader betaalde
kinderen om op de fiets water te gaan
halen. Ik wilde ervoor zorgen dat mijn
ouders water bij hun huis zouden hebben.
Mijn vader zei: “Dan voor iedereen.”
Ik heb geld ingezameld om een waterput
te laten boren en een pomp te laten
slaan bij het huis van mijn ouders,
zodat zij toezicht kunnen houden. Er
ging van alles mis en er kwam maar
geen water. Pas de avond voor mijn
vertrek lukte het, maar de pomp die ik
had gekocht was niet sterk genoeg;
het water bleek 200 meter diep te zitten.
Daardoor is het gelukkig wel zuiver.
Ik heb inmiddels geld genoeg voor een
betere pomp en heb mijn broer gevraagd
alles te regelen. Het is jammer dat ik er
nu niet heen kan. Ik ben minder Indiaas
gaan denken en wil dat iedere cent verantwoord
wordt; de ervaring heeft me geleerd
dat ik er dan beter zelf bij kan zijn.’