Hulp aan India niet beperken tot drie deelstaten |
|
Het afgelopen half jaar was India enkele malen prominent in
het nieuws. Eerst vanwege de gevechten bij Kargil in het
Indiase deel van Kashmir, resulterend in een 'bijna-oorlog'
tussen de nucleaire machten India en Pakistan. En recentelijk
door de cycloon in Orissa, een humanitaire tragedie van enorme
omvang. Het bezoek biedt beide bewindslieden de gelegenheid
hun medeleven met de slachtoffers van de cycloon tot uitdrukking te brengen in maximale steun van de Nederlandse regering.
De ernst van de veiligheidssituatie in Zuid-Azië vereist
daarnaast aandacht van premier Kok en minister Herfkens van
Ontwikkelingssamenwerking, die momenteel een bezoek brengen
aan India.
Kok en Herfkens zouden hun reis echter ook moeten aangrijpen voor een bijsturing van de belangrijke politieke- en
ontwikkelingsrelatie met de 'grootste democratie ter wereld',
waar bijna een vijfde van de wereldbevolking woont. Momenteel
springt Nederland daar onverantwoord en onbegrijpelijk mee om.
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met India is sinds
juni dit jaar, als onderdeel van de herziening van het landenbeleid, op een nieuwe leest geschoeid. Zeventien landen,
waaronder India, werden door Herfkens geselecteerd voor bilaterale hulp op grond van de criteria armoede, goed beleid en
goed bestuur.
De Tweede Kamer heeft voortzetting van de bilaterale
ontwikkelingsrelatie met India vervolgens kritisch onder de
loep genomen. Volgens een kamermeerderheid scoort India onvoldoende qua beleid en bestuur. De Kamer ging wel akkoord met
directe 'bilaterale' hulp aan twee of drie Indiase deelstaten
die wel aan de criteria zouden voldoen. Inmiddels zijn de
deelstaten Gujarat, Andhra Pradesh en Kerala geselecteerd.
Het is echter niet te verdedigen dat wél de regering van Gujarat, een van de deelstaten die Kok en Herfkens bezoeken, maar niet de centrale regering in aanmerking komt voor een
bilaterale samenwerkingsrelatie. Gujarat is nu niet bepaald
een voorbeeld van 'goed beleid en bestuur'. In deze relatief
welvarende Indiase deelstaat is sprake van een snelle industrialisatie met zeer omvangrijke schadelijke gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en de overlevingskansen van boeren
en vissers. Het Indian People's Tribunal, een panel van juristen en deskundigen op het gebied van gezondheid, landbouw en
chemie, concludeerde afgelopen maart in een rapport dat grootschalige vervuiling van het grondwater plaatsvindt waardoor
een groot aantal mensen in hun bestaan bedreigd wordt. Tegelijk constateerden zij dat de autoriteiten zelfs tegen de
meest zichtbare en groffe overtredingen van de (milieu)wetten
niet optreden. De getroffen mensen hebben geen toegang tot
informatie daarover, noch mogelijkheden om hun klachten kenbaar te maken.
Verder is Gujarat het toneel van een van de meest omstreden megaprojecten in India: de gigantische Sardar Sarovar dam
in de rivier de Narmada. Deze dam maakt deel uit van een
programma van dertig grote en honderden kleine dammen in die
rivier. De Sardar Sarovar dam zal een groot gebied onder water
zetten, waardoor tussen de 200.000 (officiële schatting) en
een half miljoen mensen - vooral Adivasi (inheemse volken) -
van huis en haard worden verdreven. Onlangs heeft het Indiase
Hooggerechtshof een bouwstop die sinds 1995 van kracht was,
ongedaan gemaakt. Daardoor komen, omdat de dam nu met acht
meter verhoogd mag worden, opnieuw grote gebieden onder water
te staan.
Dit zal een nieuwe stroom 'ontwikkelingsvluchtelingen'
naar de stedelijke krottenwijken op gang brengen, omdat,
volgens de mensenrechtenorganisatie PUDR, de rehabilitatie van
grote groepen ontheemden nog verre van geregeld is. Er is geen
geschikt land om hen een nieuw bestaan te bieden en duizenden
mensen dreigen daar alleen al op korte termijn het slachtoffer
van te worden. De regering van Gujarat heeft tot nu toe alle
protesten en alternatieven genegeerd. Dat geldt ook voor
andere dammen en enkele grote havenprojecten waartegen door
vissers, boeren en dorpsbewoners is geprotesteerd. Geheimhouding van informatie en de overtreding van wettelijke voorschriften zijn daarbij eerder regel dan uitzondering.
Ook wat betreft de houding van de deelstaatregering
tegenover miderheden als christenen en moslims, scoort Gujarat niet best. Een deel van de achterban van de BJP-regering
van Gujarat is nauw betrokken bij aanvallen op deze minderheden. Mensenrechtenorganisaties verwijten de regering een laks
beleid in het aanpakken van de schuldigen.
Hiermee is niet gezegd dat de 'oplossing' ligt in het
simpelweg vervangen van Gujarat door een andere deelstaat. Bij
hun bezoek aan Gujarat hebben Kok en Herfkens echter wel een
uitgelezen mogelijkheid om met de deelstaatregering en maatschappelijke organisaties in discussie te gaan over de gevolgen van het gevoerde ontwikkelingsbeleid voor mens en milieu. Op basis daarvan kan worden bezien hoe, en wellicht of, Nederland op zinnige wijze met ontwikkelingsgelden kan bijdragen aan mens- en milieuvriendelijker ontwikkeling in Gujarat.
Nog belangrijker is dat duidelijk wordt dat de Nederlandse ontwikkelingsrelatie met een drietal Indiase deelstaten geen vervanging kan en mag zijn van de bilaterale ontwikkelingsrelatie met India, maar daar integraal deel van moet uitmaken. Het is terecht om de vraag van overheden en maatschappelijke organisaties in de deelstaten centraal te stellen bij de invulling van die hulprelatie. Beter bestuur en beleid
gericht op armoedebestrijding moet wat ons betreft daarbij de
hoofddoelstelling zijn. Het is echter even noodzakelijk om de
Indiase centrale overheid als een vanzelfsprekende partner te
blijven zien in de relatie met die deelstaten.
Dat Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie met
India moet houden staat overigens buiten kijf. Goed (dan wel slecht) beleid en bestuur zijn in de meeste landen een kwestie van gradatie en meer of minder lichte grijstinten. India is daarop geen uitzondering. Afhankelijk van 'de hoogte van de lat' is het daarom zowel mogelijk om India's bestuur en beleid als 'goed' of 'slecht' te kwalificeren. Voor een vruchtbare bilaterale ontwikkelingsrelatie moet een minimum aan bestuursen beleidskwaliteit aanwezig zijn, hetgeen iets anders is dan
verlenen van het predikaat 'goed beleid en bestuur'. India, met zijn parlementaire democratie en vrije pers, voldoet als geheel, zeker in vergelijking met veel andere ontwikkelingslanden, aan dat minimumcriterium.
De auteur is verbonden aan de Landelijke India Werkgroep in Utrecht.
|