terug
Dit artikel verscheen, in iets andere vorm, in het Algemeen Dagblad, 23-11-1999      


Hulp aan India niet beperken tot drie deelstaten

door: Gerard Oonk

Het afgelopen half jaar was India enkele malen prominent in het nieuws. Eerst vanwege de gevechten bij Kargil in het Indiase deel van Kashmir, resulterend in een 'bijna-oorlog' tussen de nucleaire machten India en Pakistan. En recentelijk door de cycloon in Orissa, een humanitaire tragedie van enorme omvang. Het bezoek biedt beide bewindslieden de gelegenheid hun medeleven met de slachtoffers van de cycloon tot uitdrukking te brengen in maximale steun van de Nederlandse regering. De ernst van de veiligheidssituatie in Zuid-Azië vereist daarnaast aandacht van premier Kok en minister Herfkens van Ontwikkelingssamenwerking, die momenteel een bezoek brengen aan India.
   Kok en Herfkens zouden hun reis echter ook moeten aangrijpen voor een bijsturing van de belangrijke politieke- en ontwikkelingsrelatie met de 'grootste democratie ter wereld', waar bijna een vijfde van de wereldbevolking woont. Momenteel springt Nederland daar onverantwoord en onbegrijpelijk mee om. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met India is sinds juni dit jaar, als onderdeel van de herziening van het landenbeleid, op een nieuwe leest geschoeid. Zeventien landen, waaronder India, werden door Herfkens geselecteerd voor bilaterale hulp op grond van de criteria armoede, goed beleid en goed bestuur.
   De Tweede Kamer heeft voortzetting van de bilaterale ontwikkelingsrelatie met India vervolgens kritisch onder de loep genomen. Volgens een kamermeerderheid scoort India onvoldoende qua beleid en bestuur. De Kamer ging wel akkoord met directe 'bilaterale' hulp aan twee of drie Indiase deelstaten die wel aan de criteria zouden voldoen. Inmiddels zijn de deelstaten Gujarat, Andhra Pradesh en Kerala geselecteerd.
   Het is echter niet te verdedigen dat wél de regering van Gujarat, een van de deelstaten die Kok en Herfkens bezoeken, maar niet de centrale regering in aanmerking komt voor een bilaterale samenwerkingsrelatie. Gujarat is nu niet bepaald een voorbeeld van 'goed beleid en bestuur'. In deze relatief welvarende Indiase deelstaat is sprake van een snelle industrialisatie met zeer omvangrijke schadelijke gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en de overlevingskansen van boeren en vissers. Het Indian People's Tribunal, een panel van juristen en deskundigen op het gebied van gezondheid, landbouw en chemie, concludeerde afgelopen maart in een rapport dat grootschalige vervuiling van het grondwater plaatsvindt waardoor een groot aantal mensen in hun bestaan bedreigd wordt. Tegelijk constateerden zij dat de autoriteiten zelfs tegen de meest zichtbare en groffe overtredingen van de (milieu)wetten niet optreden. De getroffen mensen hebben geen toegang tot informatie daarover, noch mogelijkheden om hun klachten kenbaar te maken.
   Verder is Gujarat het toneel van een van de meest omstreden megaprojecten in India: de gigantische Sardar Sarovar dam in de rivier de Narmada. Deze dam maakt deel uit van een programma van dertig grote en honderden kleine dammen in die rivier. De Sardar Sarovar dam zal een groot gebied onder water zetten, waardoor tussen de 200.000 (officiële schatting) en een half miljoen mensen - vooral Adivasi (inheemse volken) - van huis en haard worden verdreven. Onlangs heeft het Indiase Hooggerechtshof een bouwstop die sinds 1995 van kracht was, ongedaan gemaakt. Daardoor komen, omdat de dam nu met acht meter verhoogd mag worden, opnieuw grote gebieden onder water te staan.
   Dit zal een nieuwe stroom 'ontwikkelingsvluchtelingen' naar de stedelijke krottenwijken op gang brengen, omdat, volgens de mensenrechtenorganisatie PUDR, de rehabilitatie van grote groepen ontheemden nog verre van geregeld is. Er is geen geschikt land om hen een nieuw bestaan te bieden en duizenden mensen dreigen daar alleen al op korte termijn het slachtoffer van te worden. De regering van Gujarat heeft tot nu toe alle protesten en alternatieven genegeerd. Dat geldt ook voor andere dammen en enkele grote havenprojecten waartegen door vissers, boeren en dorpsbewoners is geprotesteerd. Geheimhouding van informatie en de overtreding van wettelijke voorschriften zijn daarbij eerder regel dan uitzondering.
   Ook wat betreft de houding van de deelstaatregering tegenover miderheden als christenen en moslims, scoort Gujarat niet best. Een deel van de achterban van de BJP-regering van Gujarat is nauw betrokken bij aanvallen op deze minderheden. Mensenrechtenorganisaties verwijten de regering een laks beleid in het aanpakken van de schuldigen.
   Hiermee is niet gezegd dat de 'oplossing' ligt in het simpelweg vervangen van Gujarat door een andere deelstaat. Bij hun bezoek aan Gujarat hebben Kok en Herfkens echter wel een uitgelezen mogelijkheid om met de deelstaatregering en maatschappelijke organisaties in discussie te gaan over de gevolgen van het gevoerde ontwikkelingsbeleid voor mens en milieu. Op basis daarvan kan worden bezien hoe, en wellicht of, Nederland op zinnige wijze met ontwikkelingsgelden kan bijdragen aan mens- en milieuvriendelijker ontwikkeling in Gujarat.
   Nog belangrijker is dat duidelijk wordt dat de Nederlandse ontwikkelingsrelatie met een drietal Indiase deelstaten geen vervanging kan en mag zijn van de bilaterale ontwikkelingsrelatie met India, maar daar integraal deel van moet uitmaken. Het is terecht om de vraag van overheden en maatschappelijke organisaties in de deelstaten centraal te stellen bij de invulling van die hulprelatie. Beter bestuur en beleid gericht op armoedebestrijding moet wat ons betreft daarbij de hoofddoelstelling zijn. Het is echter even noodzakelijk om de Indiase centrale overheid als een vanzelfsprekende partner te blijven zien in de relatie met die deelstaten.
   Dat Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie met India moet houden staat overigens buiten kijf. Goed (dan wel slecht) beleid en bestuur zijn in de meeste landen een kwestie van gradatie en meer of minder lichte grijstinten. India is daarop geen uitzondering. Afhankelijk van 'de hoogte van de lat' is het daarom zowel mogelijk om India's bestuur en beleid als 'goed' of 'slecht' te kwalificeren. Voor een vruchtbare bilaterale ontwikkelingsrelatie moet een minimum aan bestuursen beleidskwaliteit aanwezig zijn, hetgeen iets anders is dan verlenen van het predikaat 'goed beleid en bestuur'. India, met zijn parlementaire democratie en vrije pers, voldoet als geheel, zeker in vergelijking met veel andere ontwikkelingslanden, aan dat minimumcriterium.


De auteur is verbonden aan
de Landelijke India Werkgroep in Utrecht.



begin document

terug

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 25 november 1999