terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in Trouw, 17-6-1995



door:
Kees Broere

Alleen de derde wereld kan een eind maken aan de kinderarbeid



Het rijke westen dringt er bij de landen in de derde wereld steeds sterker op aan, snel een einde te maken aan kinderarbeid. Maar in de landen waar het om gaat, zien ze het er nog niet zo gauw van komen. Bovendien plaatsen zij vraagtekens bij de motieven van de westerlingen: “Wees nu toch eerlijk, jullie harten bloeden werkelijk niet voor onze werkende kinderen. Het is allemaal eigenbelang.”

“Dit is helemaal geen rivier, dit is een groot open riool. Kijk maar naar rechts”, zegt Ranjit Rawat, “daar zie je het afvalwater tussen de huizen door naar de brede stroom hier lopen.” De geur geeft hem gelijk. De huisjes en krotten van Gharoli lijken haast te drijven op de smurrie die ze van alle kanten omgeeft.

Rawat en zijn collega Molly Joseph gaan voor, de wijk in. Zij zijn twee veldwerkers van het CCCL, de Engelse afkorting van het Zorgcentrum voor Kinderarbeid. Het is een van de vele Indiase niet-gouvernementele organisaties die zich richten op werkende kinderen. In Gharoli heeft het CCCL een aantal projecten opgezet.

Het fenomeen kinderarbeid is in een land als India eeuwenoud. Het gold lange tijd als een normale zaak, iets om nauwelijks bij stil te staan. Maar de laatste tijd staan werkende kinderen binnen en buiten India in het brandpunt van de belangstelling. En dat niet alleen vanwege de vaak mens-onterende omstandigheden waarin zij hun arbeid verrichten.

Er bestaan vele schattingen over het aantal werkende kinderen tussen de 6 en 14 jaar in India, een land van meer dan 900 miljoen inwoners. De overheid hanteert het getal 19 miljoen, maar geeft zelf aan dat zij ernaast kan zitten. Andere instanties spreken over 55 tot zelfs 111 miljoen kinderen die werken in plaats van naar school te gaan.

In India komt de meeste kinderarbeid voor op het platteland, waar nog steeds zo'n driekwart van de bevolking woont. Op het veld en in het boerenbedrijf kunnen kinderhanden maar node gemist worden. Het werk is zwaar, maar 'eerlijk'. Veel schrijnender zijn de werkomstandigheden van kinderen die werken in de steden en dan met name in de stedelijke industrieën.

Voor de werkgever heeft kinderarbeid vele korte-termijnvoordelen, zoals onlangs nog in een Indiase studie is aangetoond: “Kinderen richten geen vakbonden op; ze zijn minder geneigd snel van baan te veranderen, maar kunnen tegelijkertijd makkelijk ontslagen worden.” Daarnaast geldt uiteraard dat kinderarbeid voor de werkgever doorgaans uiterst goedkope arbeid is.

Kinderarbeid, zegt de één, is altijd slavenarbeid en dient zo snel mogelijk uitgeroeid te worden. Nee, zegt de ander, kinderarbeid is een noodzakelijk kwaad dat niet kan worden opgelost zolang niets te doen valt aan de sociale problemen die eraan ten grondslag liggen. Kinderarbeid, zeggen sommige Indiase kinderen, is uit mijn leven niet weg te denken.

Zoals uit dat van Lali, een meisje uit de zuidelijke deelstaat Tamil Nadu, die al jaren met haar familie in de hoofdstad woont. Zij werkt samen met haar moeder buiten de deur, als hulp in de huishouding. Ooit ging zij naar school, maar daaraan kwam een einde toen haar jongere broer ook naar school moest en haar ouders slechts voor één kind konden betalen. Lali gaat nu enkele uren per week naar een informeel klasje dat het CCCL heeft opgezet. Het Zorgcentrum voor Kinderarbeid financiert het project met geld dat het krijgt van de Nederlandse Stichting Kinderpostzegels, zo'n tienduizend gulden per jaar.

“Ik kom hier graag”, vertelt zij. “Ik zou vaker naar school willen, meer leren.” Vroeger kende zij het Tamil-alfabet, de taal van haar geboortegrond. Die kennis is verdwenen, maar in het klasje leert zij nu Hindi, de taal van New Delhi en andere delen van Noord-India. Zij staat op, pakt een krijtje en tekent met trotse blik nauwgezet enkele Hindi-letters na.

Het CCCL trekt voortdurend de lijn tussen kinderarbeid en armoede en tussen kinderarbeid en het ontbreken van onderwijsmogelijkheden. In de wijk Ragholi betekent dat dat de ongeveer tweeduizend families, waarvan bijna alle kinderen werken, zo veel mogelijk als gemeenschap worden benaderd. Alle problemen in de wijk hangen met elkaar samen.

Dat weet ook de familie van zes die in Ragholi zeven dagen per week achter en rond de trapnaaimachine actief is om portemonneetjes te maken. 'Exportkwaliteit', meldt een stickertje op de spuuglelijke spullen. De familie moet alle zeilen bijzetten om gezamenlijk dagelijks een omzet te maken van circa vijf gulden. Dat betekent niet dat die vijf gulden ook binnenkomen.

“De markt wordt beheerst door tussenpersonen”, vertelt Rawat van het CCCL. “Zij laten de mensen veertien uur per dag werken, trekken geld af voor elke 'fout' die in een produkt zou voorkomen en wachten vaak maandenlang met uitbetalen, zo het daarvan al komt. Dergelijke tussenpersonen kunnen we enkel bestrijden door de mensen hier zich te laten verenigen.” Zo probeert het CCCL in Ragholi een coöperatie van wevers van de grond te krijgen. Voor hen geldt immers een vergelijkbaar verhaal als voor portemonneemakers, huishoudelijke hulpen en noem maar op. Als een co-operatie zich sterk kan maken voor betere arbeidsomstandigheden en hogere lonen, kan het op termijn ook mogelijk blijken de kinderarbeid terug te dringen.

Op termijn. Maar het buitenland, al dan niet de afnemer van de 'exportkwaliteit' portemonnees, heeft haast. Landen als India staan onder steeds grotere druk om op korte termijn een einde aan kinderarbeid te maken. Dreigen met sancties, hoge importtarieven en zelfs ronduit boycotten zijn daarbij steeds meer aan de orde van de dag.

Dat laatste heeft Narasimha Rao, de premier van India, inmiddels goed begrepen. Vorig jaar augustus, tijdens zijn toespraak ter gelegenheid van India's onafhankelijkheidsdag, maakte hij voor het eerst expliciet melding van het 'complexe probleem' dat kinderarbeid heet. Rao kondigde stappen aan om tegemoet te komen aan de 'verplichtingen die het land zijn opgelegd'.

Met 'verplichtingen' doelde de premier op de afgesloten onderhandelingen in het kader van de GATT, het wereldhandelsakkoord. Met name de 'sociale paragraaf' in dat akkoord, zo voorzag de premier, zou India met zaken als kinderarbeid voor grote problemen kunnen plaatsen. Actie, zo gaf hij aan, was onmiddellijk geboden.

De toespraak van Rao is inmiddels in overheidsbeleid vertaald. “Voor het jaar 2000”, zo vertelt minister van arbeidszaken P. Sangma, “zal een einde worden gemaakt aan de arbeid van twee miljoen kinderen in gevaarlijke industrieën zoals de glaswerk-, vuurwerk- en tapijtindustrie.” Om dat te bereiken is voorlopig ruim een half miljard gulden uitgetrokken.

In de voorbeelden die Sangma noemt is vooral de tapijtindustrie interessant. Zij was vorig jaar goed voor een export ter waarde van bijna een miljard gulden. Het is ook een industrie waarin naar schatting 150 000 kinderen werken. Maar bovenal geldt dat de tapijtindustrie het onderwerp is geworden van buitenlandse verontwaardiging.

In april van dit jaar was Norbert Blum, de Duitse minister van sociale zaken, in India op bezoek. Tijdens zijn afsluitende persconferentie trok de bewindsman ongezouten van leer tegen kinderarbeid in met name de tapijtindustrie. Duitsland, zo gaf hij aan, zou in de toekomst alleen nog maar tapijten importeren waarvan kan worden aangetoond dat zij zonder kinderhanden zijn geknoopt.

Daartoe had de minister het zogeheten 'rug-mark', een keurmerk voor tapijten, achter de hand. Het keurmerk is een Duits-Indiaas initiatief, dat door ruim 200 Indiase vrijwillige organisaties zou worden gesteund. In Nederland zijn met name de Landelijke India Werkgroep (LIW) en de vakcentrale FNV actief om bedrijven achter het keurmerk-initiatief te krijgen.

Blum sprak in India vanaf 'het hoge voetstuk van woedende moraliteit', zoals een Indiase krant het uitdrukte. In het Zuidaziatische land is de kritiek op de houding van Duitsland in het bijzonder en het Westen in het algemeen uiterst scherp gebleken. Dat geldt zowel voor de reacties van overheidszijde als van niet-gouvernementele instanties. Swami Agnivesh, de immer in oranje geklede vrome hindoe wiens particuliere organisatie tegen kinderarbeid in heel India bekend is, is een van de velen die tegen het tapijten-keurmerk gekant zijn. “Het is volstrekt niet geloofwaardig”, zo meent hij, “iedereen weet dat in de tapijtindustrie niets zal veranderen. Hoe denkt men dit wel te controleren?”

Volgens Agnivesh is het keurmerk slechts ingegeven door druk uit het buitenland. “Het gaat enkel om de commerciële belangen van buitenlandse bedrijven. Sinds de GATT schreeuwt plotseling iedereen over kinderarbeid. En hoezo tapijtindustrie? Dan moet je ook een keurmerk maken voor glas, voor juwelen, enzovoort. We praten over tientallen miljoenen kinderen. Dat lukt nooit.”

De kritiek van Rita Panicker gaat nog veel verder. Zij is de directeur van de Indiase organisatie Butterflies, die zich met name richt op werkende straatkinderen. Volgens Panicker had Blum nooit 'zo'n grote mond' mogen opzetten. “Kijk eerst maar eens naar de praktijken in jullie eigen landen, naar de manier waarop jullie met de Derde Wereld handeldrijven.”

Panicker beschuldigt het Westen van schijnheiligheid. “Wees nu toch eerlijk, jullie harten bloeden werkelijk niet voor onze werkende kinderen. Het is allemaal eigenbelang; angst voor goedkope produkten, angst voor verlies van banen. Kleur het niet in met zaken als mensenrechten en dergelijke. Die kinderen werkten eerder ook. Het kon jullie niets schelen.”

Zelfs het CCCL, dat officieel het keurmerk voor tapijten steunt, heeft zijn bedenkingen bij de buitenlandse belangstelling. CCCL-directeur Gathia gelooft ook niet dat de inspecteurs die de zuiverheid van het keurmerk moeten waarborgen, een garantie zijn. “Elke inspecteur in India is om te kopen. Het zal van de mensen zelf moeten komen.”

Soortgelijke geluiden klinken in de landen die India omringen. In het noordelijk buurland Nepal maakte een Duitse zakendelegatie onlangs melding van haar afkeer van kinderarbeid in de tapijtindustrie. Duitsland is goed voor 80 procent van de Nepalese tapijtexport. Premier Adhikary sprak van een 'publiciteitsstunt', waarbij Duitsland voor het gemak vergat hoe het zelf tijdens de Industriële Revolutie 'uitputtend gebruik' heeft gemaakt van kinderarbeid.

Bangladesh, ten oosten van India, weet zich ook bedreigd. Deze maand werd op het laatste nippertje een akkoord afgeblazen over terugdringing van kinderarbeid in de textielindustrie. Volgens een van de werkgevers, Redwan Ahmed, was vooral sprake van 'inmenging in interne aangelegenheden'. De Bengalen wensen liever zelf actie te ondernemen, aldus de werkgever.

In Pakistan, India's buurman ten westen, is de discussie over kinderarbeid onlangs weer opgelaaid door de dood van een 12-jarige activist. De jongen, Iqbal Masih, was kort daarvoor in het Westen tentoongesteld als dappere strijder tegen kinderarbeid. Zijn dood blijkt een uit de hand gelopen ordinaire ruzie, hoewel eerst werd aangenomen dat de Pakistaanse tapijtmafia hem zou hebben vermoord, uit woede over buitenlandse bemoeienis.

Die woede vertolkt ook de Indiase minister voor arbeidszaken. “Dit is een nationaal probleem”, zegt Sangma, “dat met nationale middelen dient te worden opgelost. Als we het hebben over kinderarbeid in de tapijtindustrie, hebben we het over een Indiase uitdaging. De oplossing hiervoor kan niet op Duits grondgebied worden uitgedacht.”

Het zijn ferme woorden van een man met veel boter op zijn hoofd. Sangma is mede verantwoordelijk voor de laatste Indiase wet op de kinderarbeid, die in 1986 is opgesteld. Kenners hebben er meer dan eens op gewezen dat deze wet een feitelijke verslechtering betekent in vergelijking met de vorige, die van 1938 dateert.

Een ander punt is dat Sangma kinderarbeid in gevaarlijke industrieën binnen vijf jaar wil verbieden, maar niet zo snel een einde wenst te maken aan arbeid binnen het gezin. In de praktijk, zo weet ook de bewindsman, betekent dit dat bijvoorbeeld de tapijtindustrie van kinderhanden gebruik zal blijven maken. Veel tapijten worden immers binnenskamers geknoopt.

“Ik zie de regering nog geen enkele concrete actie ondernemen”, zegt Swami Agnivesh. “En als het haar al lukt twee miljoen kinderen binnen vijf jaar met werken te laten stoppen, dan kun je uitrekenen dat het nog tientallen jaren zal duren voordat aan de arbeid van zeker zestig miljoen kinderen een einde is gekomen.”

Dergelijke pessimistische geluiden kunnen niet verhelen dat kinderarbeid in een land als India hoe dan ook de politieke agenda heeft bereikt. Dat op zich is al winst. Maar alle betrokkenen weten ook dat voor een oplossing van het probleem een brede maatschappelijke aanpak geboden is. “Armoede”, vat Rita Panicker samen, “is de oorzaak van kinderarbeid.”

De bestrijding van die armoede zal zich moeten richten op in totaal zo'n 400 miljoen Indiërs, en niet alleen op de kinderen onder hen. Daarbij speelt onderwijs een bijzonder grote rol. Leerplicht is in India nog steeds onbekend. De kinderen zouden tot en met hun veertiende naar school moeten gaan, zo vrijblijvend is het in Indiase wetten omschreven.

“Gratis en verplicht onderwijs is het enige dat werkt”, meent Swami Agnivesh. Rita Panicker van Butterflies is het niet met hem eens. Ze bepleit een veelvoudige strategie, die naast onderwijs ook zaken als banengarantie-plannen voor volwassenen omvat. “Doe je het één zonder het ander, dan belast je de kinderen dubbel. Zodra zij dan uit school komen, zullen zij toch weer aan het werk worden gezet.”

Bij het Zorgcentrum voor Kinderarbeid, het CCCL, kent men dit uit de praktijk. Zoals in de wijk Ragholi. “Ik wil niet naar een echte school”, zegt de 12-jarige Kavita, een van de meisjes in het klasje. “Ik moet tijd hebben om mijn ouders te kunnen helpen met het werk. Als in mijn dorp in Bihar de oogst moet worden binnengehaald, is er daar werk en ga ik uit Delhi weg. Daarna kom ik hier terug, weer om werk te zoeken.”

“De plannen van de regering”, zegt directeur Gathia van het CCCL, “zijn een utopie. Dat weet iedereen. Maar het voordeel voor ons als niet-gouvernementele organisaties is dat ze in elk geval een vrijbrief verschaffen om het probleem aan te kaarten, om met de mensen te werken, om het publiek bewust te maken van het probleem.”

Het jaar 2000 zal noch in India noch in andere ontwikkelingslanden een einde brengen aan kinderarbeid in gevaarlijke of zogenaamd ongevaarlijke sectoren. Hoe hoog binnen- of buitenlandse regeringen daarover ook van de toren blazen. “Het is een vrome wens”, zegt Gathia. “Als wensen paarden waren, zouden de bedelaars erop rijden.”


terug LIW in de pers Kinderarbeid & Onderwijs HOME Landelijke India Werkgroep


Landelijke India Werkgroep - 23 maart 2010