terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: Internationale Samenwerking, mei 1991      

Slechts elite profiteert van economische groei

India: de groeiende kloof tussen rijk en heel erg arm

door:
Hans Spruijt

India heeft in de afgelopen jaren opmerkelijke economische prestaties verricht. In de jaren zestig moest de hele wereld te hulp snellen, toen India werd geteisterd door hongersnood. Enkele maanden geleden kon het land graan beschikbaar stellen voor hongerenden in de Sovjet-Unie. Vele Indiërs profiteerden van de gestegen welvaart. Maar nog veel grotere groepen merkten er helemaal niets van. Er zijn in India deelstaten waar meer armen wonen dan in de hele Sahelregio bij elkaar. De kloof tussen arm en rijk is in India even snel gegroeid als de economie.

"De uitdaging waarvoor met name ook de Indiase overheid zich ziet geplaatst, is het in stand houden van de democratie. Op het ogenblik wordt de rechtsstaat ernstig ondermijnd. De afstand tussen de arme bevolking en het centrale bestuur is zo groot geworden, dat men zich zorgen maakt over de toekomst. Dit is ook de reden waarom de politici nu wel zijn geïnteresseerd in studies over de sociale kanten van armoede en in werkgarantieplannen voor tientallen miljoenen landlozen in India. Tot voor kort in werd New Delhi de boot afgehouden voor dit soort zaken", aldus prof. dr. Wouter Tims, een econoom met veel onderzoekservaring op het Indiase platteland.
De economische groei van de afgelopen jaren was hoog in India, hoewel er nu ook sprake is van stagnatie. Dit onder meer als gevolg van de almaar groeiende buitenlandse schuld en de Golfcrisis. (India is een grote olie-importeur en miljoenen Indiërs werkten in het Midden-Oosten als gastarbeider.)
Een relatief beperkte groep heeft geprofiteerd van de vooruitgang, hoewel het gezien de enorme bevolkingsomvang gaat om tientallen miljoenen Indiërs. Steeds meer Indiërs leven in absolute armoede. De economische vooruitgang heeft de armoede niet kunnen verminderen. De kloof tussen arm en rijk wordt steeds gapender.

Wensen
In de jaren tachtig pleitte de Landelijke India Werkgroep (LIW) al voor meer hulp op het gebied van directe armoedebestrijding. In de nota 'Een wereld van verschil' van minister Pronk gaat een deel van de LIW-wensen op dit punt in vervulling. Deze beleidswijzigingen zijn overigens vooral mogelijk omdat de Indiase overheid daar nu zelf op aanstuurt. Bij recent donoroverleg is gebleken dat ook de Wereldbank haar aandacht meer zal richten op directe armoedebestrijding in India. De Wereldbank is de grootste donor voor dit immense ontwikkelingsland.
De Indiase en Nederlandse overheid zijn overeengekomen dat een gezamenlijke missie zal bezien of Nederlandse middelen worden gestoken in zogeheten werkgarantieplannen. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek zal geld beschikbaar zijn voor deze vorm van armoedebestrijding op het platteland in India.
Werkloosheid en extreem lage lonen zijn waarschijnlijk de meest aangrijpende problemen van ongeveer een kwart miljard Indiase landloze arbeiders en hun gezinnen. Zij worden af en toe voor één of tWee gulden per dag ingehuurd door de rijke landeigenaren, bijvoorbeeld tijdens de oogst.
De socioloog prof. dr. Jan Breman schreef ruim 25 jaar geleden al een proefschrift over het armoedevraagstuk op het platteland van West-India. De afgelopen jaren bezocht hij voor een nieuw onderzoek nogmaals dezelfde dorpjes. Zijn conclusie, zoals hij die onlangs verwoordde op een studiebijeenkomst in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) was hard. "De positie van de landloze Halpatis-bevolkingsgroep is de afgelopen kwart eeuw in absolute termen gesproken een fractie beter geworden. Hoe anders ligt dat voor de bezittende klasse in mijn onderzoeksgebied. Die zijn er veel meer op vooruit gegaan. Met andere woorden: In relatieve termen zijn de Halpatis veel slechter af." Breman schat dat de kloof in zijn onderzoeksgebied twee tot twee-en-een-half maal zo groot is geworden. Dit ondanks stormachtige economische ontwikkelingen.
De 'niet-agrarische-produktie' groeit volgens Breman jaarlijks met 8 tot 10 procent. De centrale overheid in New Delhi hanteert eveneens deze internationaal gezien zeer hoge cijfers. Ook met de agrarische produktie gaat het goed: een paar maanden geleden stelde India graan ter beschikking voor hongerenden in de Sovjet-Unie. In de jaren zestig moest de hele wereld India te hulp snellen om de gevolgen op te vangen van een hongersnood die miljoenen slachtoffers maakte.

Onbeleefd
Op zichzelf heeft de Indiase samenleving de laatste decennia dus een opmerkelijke groei doorgemaakt, alleen de verdeling van de verkregen middelen verloopt slecht. Wie als buitenlander vertegenwoordigers van de Indiase overheid hierop in het verleden op aansprak, was op zijn minst onbeleefd. Het beeld dat India creëerde, was dat van een moderne samenleving die op eigen kracht met rasse schreden de 21e eeuw insnelt. Het land was hierin zo succesvol, dat in het buitenland steeds meer stemmen ophingen om India maar wat minder ontwikkelingshulp te geven. Daar staat tegenover dat in één enkele Indiase deelstaat meer mensen onder de internationaal geldende armoedegrens leven dan in de hele Sahel-regio. De kwaliteit van het bestaan is voor grote delen van de bevolking, met name op het platteland, veel lager dan in het miserabelste hoekje van het voormalige Oostblok. Krachtiger dan Breman het ooit zei in een lezing bij het Haagse Institute of Social Studies (ISS), is het niet te verwoorden: "Het enige recht dat landloze groepen hebben, is de vrijheid om te sterven."
De Halpatis in Bremans onderzoeksgebied in de deelstaat Gujarat staan volgens hem model voor grote groepen Indiërs. Zij behoren tot de kasteloze tribale bevolkingsgroepen, waarvan er in dit land vele honderden zijn. Hun economische positie is in de afgelopen jaren niet verbeterd. Opvallend is dat de Halpatis de afgelopen decennia nauwelijks in aantal zijn toegenomen. Dit ondanks het hoge geboortencijfer bij deze bevolkingsgroep. Een Halpati-vrouw krijgt gemiddeld vijf à zes kinderen. "Het feit dat er gezien het hoge geboortencijfer relatief weinig bevolkingstoename is, kan alleen worden verklaard door een extreem hoge zuigelingen- en kindersterfte", is Bremans conclusie.
"Het loon voor een landloze arbeider zoals een Halpati is per werkdag ongeveer 10 roepies; ongeveer één gulden", zei Breman op de KIT-bijeenkomst. "Let wel, het gaat hier om werkdagen van 10 tot 15 uur. Het officiële minimumloon is 15 roepie. Ook zou er iets van een pensioenregeling moeten zijn, een grondrecht dat bij wijze van verkiezingsstunt in 1985 door de toenmalige premier Rajiv Gandhi werd gelanceerd. Op het platteland van India is die pensioenregeling een dode letter gebleken. Met het onderwijs is het niet veel beter gesteld. Slechts een zeer kleine groep doorloopt het basisonderwijs. In het verleden is er ook een programma voor de verstrekking van middagmaaltijden aan schoolkinderen opgezet. Dat werkte prima, voor de meesten was die maaltijd de enige fatsoenlijke die ze kregen. Helaas is dat programma in mijn onderzoeksgebied inmiddels geschrapt wegens gebrek aan geld. Met de huisvesting gaat het iets beter. Met financiële steun van de overheid worden er buiten de dorpen woninkjes neergezet voor de Halpatis. Op zichzelf is dat een goede zaak, alleen een nadeel van dit beleid is dat het het isolement van dit soort groepen bevordert. Ideaal zou het zijn als die huisvesting in het dorp zelf plaatsvindt, tussen andere groepen Indiërs."

Scepsis
Breman heeft enige scepsis over de door de LIW gepropageerde werkgarantieplannen. "In het kader van die plannen worden allerlei werkzaamheden uitgevoerd op kosten van de centrale overheid door lokale particuliere ondernemers. Mijn eerste twijfel betreft het rechtsgevoel van die ondernemers. Waarom zouden deze lieden opeens beschaafd zijn en zich keurig aan de wetgeving betreffende minimumloon en andere arbeidsvoorwaarden houden? Met andere woorden: ik maak me sterk dat ze - ten koste van degenen voor wie deze programma's echt zijn bedoeld - er een slaatje uitslaan. Er zijn maar weinig plaatselijke gezagsdragers in India die het lef hebben zulke praktijken tegen te gaan door stelselmatig te controleren en eventueel op te treden. Mijn tweede twijfel is het nut van de werkzaamheden die in het kader van die programma's worden uitgevoerd. Zo worden er irrigatiekanalen en autowegen aangelegd, of werkzaamheden in dezelfde sfeer, waarvan je als buitenstaander zegt dat ze van algemeen belang zijn of de ontwikkeling van het gebied bevorderen. Toch wil ik erop wijzen dat irrigatiekanalen vooral grootschalig opererende, kapitaalkrachtige boeren ten goede komen. Arme boeren kunnen hierdoor worden gemarginaliseerd. Het is maar wat je ontwikkeling noemt. Voor wegen en bruggen geldt in feite hetzelfde: de armsten profiteren het minst van verbeterde infrastructuur."
Het is nog niet duidelijk of het departement in Den Haag samen met de Indiase overheid in staat zal zijn goede werkgarantieplannen op het platteland te vinden of op te zetten. Maar de wil van beide partijen om een missie voor dit soort programma's uit te sturen, duidt hoe dan ook op beleidswijzigingen bij de Indiase overheid.

Irrigatie
Nederland gaf ook in het verleden al veel steun aan directe armoedebestrijdingsprojecten. Veel aandacht gaat uit naar verbetering van de distributie en het beheer van het water in de vele irrigatiestelsels, ten einde de inkomens van de kleine boeren te verhogen. Honderden miljoenen Nederlandse guldens zijn besteed aan bijvoorbeeld drinkwaterprogramma's in talloze Indiase dorpjes, waar voor die tijd geen of te weinig water beschikbaar was. Er zijn veel landbouwkredieten verstrekt aan kleinschalig opererende boeren. Van het bedrag van ongeveer 250 miljoen gulden dat jaarlijks ter beschikking staat voor het programmaland India, is ook veel gestoken in de opbouw van kennis over milieuvraagstukken. Er worden met Nederlandse ondersteuning milieuprojecten uitgevoerd in Kanpur en Mirzapur.
Verder is er aandacht voor onderwijs aan vrouwen die op tot heden niet de kans hebben gekregen te leren lezen en schrijven. Maar ook op wetenschappelijk niveau werken Nederland en India samen. Zo is er het Indo-Dutch Programme on Alternatives in Development (IDPAD), een programma dat minister Pronk in zijn vorige ambtstermijn (1973-1977) lanceerde. Daarmee zijn studies als die van Breman in Gujarat gefinancierd. Maar ook Indiase wetenschappers komen in dit kader in Nederland onderzoek doen. In totaal zijn tientallen onderzoeksinstellingen in beide landen hierbij betrokken.
Tenslotte is er een aantal programma's in de sfeer van macro-economische ontwikkeling, die in Nederland in het brandpunt van de belangstelling hebben gestaan. De samenwerking op het gebied van de verzelfstandiging van de Indiase baggersector is hiervan een goed voorbeeld. Twintig tot dertig procent van de totale Nederlandse hulp is besteed aan de opbouw van de Indiase 'natte-infrastructuur'. Behalve de baggersamenwerking vallen hieronder bijvoorbeeld ook studies naar de bevaarbaarheid van de Ganges en de aanleg van havensteigers. Ook zijn jaarlijks aanzienlijke bedragen beschikbaar voor de leverantie van kunstmest aan India.



LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 29 juni 2004