terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: HIVOS Projectbericht, december 1988      


Landelijke India Werkgroep:

"Nederlands hulpbeleid hinkt op twee benen"

door:
Marc Broere

De Landelijke India Werkgroep is één van de grootste en meest professionele landengroepen in Nederland. Ze houdt zich bezig met voorlichting en actie rond India en de relaties met Nederland. De ontwikkelingssamenwerking is daarvan een belangrijk onderdeel. De India Werkgroep probeert invloed uit te oefenen om de kwaliteit van de hulp te verbeteren. Op dat gebied is Gerard Oonk het gezicht van de groep. Een gesprek met "mister India" over de Nederlandse ontwikkelingshulp aan dit land.

Jaarlijks gaat er zo'n 212 miljoen gulden aan Nederlandse hulp naar India. Deze is toegespitst op een aantal sectoren: watertransport, milieu, irrigatie en drinkwater. Verder financiert de Nederlandse overheid nog programma's voor kunstmest, landbouwkredieten, energie en onderwijs aan vrouwen.
"In het algemeen doet men teveel aan importsteun", is de reactie van Gerard Oonk op de vraag of hij dit een goed prioriteitenlijstje vindt. "Dan bedoel ik met name de financiering van kunstmest en de baggersector. Vooral in dat laatste wil de regering ongelooflijk veel geld steken, in tien jaar ongeveer 1 miljard gulden, terwijl je je kunt afvragen wat hier de ontwikkelingsrelevantie van is. Van het bedrag wordt maar tien procent aan kennisoverdracht besteed. Voor de rest van het bedrag mogen Nederlandse bedrijven baggeren en baggerschepen leveren.

Hulptaart
India lijkt altijd het ideale land waarbij het Nederlandse bedrijfsleven een behoorlijk stuk van de ontwikkelingshulptaart kan meesnoepen. Zaken als baggeren kan ons landje immers als de beste. "Zeker onder minister Schoo werd er veel naar inschakeling van het bedrijfsleven gekeken", zegt Oonk. "Ze wilde tot een verbreding van de ontwikkelingssamenwerking komen. Nieuwe zakelijkheid noemden we dat ook wel. Men wilde de hulp als opstapje laten dienen voor verdere economische contacten, bijvoorbeeld "joint ventures" tussen Indiase en Nederlandse bedrijven. Dat idee is echter maar gedeeltelijk van de grond gekomen omdat de Indiërs niet zo happig op die samenwerking waren. Wel wordt het grootste deel van de hulp uitbesteed aan Nederlandse bedrijven en consultants. Maar hun commerciële belangen stroken vaak niet met het doel om de arme groepen te bereiken."
Momenteel lijkt er een kleine verschuiving in het beleid op te treden richting projectgerichte activiteiten die wat meer gericht zijn op de armste groepen. "Ik hoop dat onze kritiek op het beleid daartoe heeft bijgedragen", zegt Oonk. "De reden voor de verschuiving is de volgende. Toen het baggerprogramma werd aangekondigd, leverde dat nogal wat kritiek op. Er was in Nederland altijd een beeldvorming dat alle projecten voor de armste groepen waren. Met de komst van die baggerprojecten verschoof die beeldvorming meer richting werkelijkheid en zag men dat het grootste gedeelte importsteun was en het om de levering van Nederlandse produkten ging. Dat vond het ministerie niet zo prettig en ze probeerde duidelijk te maken dat het niet alleen om baggeren ging. Maar ondanks dat er nu meer activiteiten zijn die gericht zijn op armoedebestrijding, gaat nog steeds een krappe meerderheid van het geld naar importsteun."
Ook in het beleid dat wel gericht is op armoedebestrijding ontbreekt nog het één en ander. Oonk: "Wat daarin ontbreekt zijn programma's die gericht zijn op landarbeiders en land lozen. Dit terwijl zij eigenlijk de kern van het armoedeprobleem vormen. Ze vormen 30 tot 40 procent van de plattelandsbevolking en zitten maatschappelijk, sociaal en ook volgens het kastesysteem vaak in de laagste categorie. Hun positie is erg moeilijk te verbeteren. Je kunt ze wel helpen door werk voor ze te zoeken.
De deelstaat Maharashtra heeft een programma waarbij deze mensen worden ingezet bij publieke werken zoals herbebossing, scholenbouw en het graven van irrigatiekanalen. In andere delen van India wordt zoiets ook bepleit door niet-gouvernementele organisaties, zoals die ook door HIVOS gesteund worden, en vakbonden. Zelfs de Indiase overheid heeft twee werkgelegenheidsprogramma's voor deze mensen, al kun je bij de invulling daarvan enkele vraagtekens zetten. De Nederlandse hulp zou zich goed bij deze initiatieven kunnen aansluiten. Maar wat je ziet is dat Nederland helemaal niets op dit gebied doet."

Twee benen
Oonk zucht en vervolgt: "Kijk, de Nederlandse hulp blijft op twee benen hinken. Enerzijds probeer je door bilaterale hulp je eigen belangen na te streven en anderzijds doe je ook nog een beetje aan armoedebestrijding. Ook vanuit India wordt dit niet als geloofwaardig opgevat. Daar denkt men terecht: de sociale projecten doet Nederland erbij voor haar eigen imago naar de bevolking toe. Maar in feite gaat het ze om de economische belangen."
Tot slot. Wat vindt Oonk van de HIVOS-steun aan India?
"Daar kan ik echt niet veel over zeggen. Begin dit jaar was ik in Karnataka en sprak daar met een paar mensen van een door HIVOS gesteunde organisatie. Mijn indruk was dat de mensen goed werk deden en dan met name op het gebied van milieuproblematiek. Het milieu gaat in India sterk achteruit. Het aardige was dat deze organisaties een link legden tussen milieu problematiek en werkgelegenheidsproblematiek. Ze combineerden hun pleidooi voor een beter milieu met het idee om landarbeiders in deze sector aan werk te helpen. Zo zie je dat de diverse belangen mooi samen kunnen gaan."



LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 22 augustus 2003