terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: De Molenaar, 7-1-1987      


NIO-symposium Tropeninstituut Amsterdam

EG veevoerimporten uit ontwikkelingslanden: een ander beleid gewenst?

door:
Ir. H. van der Ploeg

De NIO (Vereniging voor een Nieuw Internationaal Ontwikkelingsbeleid) hield een symposium onder het motto "EG Veevoerimporten uit ontwikkelingslanden: een ander beleid gewenst?"

Een zestal sprekers hield in het kader van dit motto een inleiding. Het is interessant dit onderwerp uit verschillende gezichtspunten belicht te zien. Vooral ook met het oog op de overschotten op agrarisch gebied in de EG. Een samenvatting volgt hierbij.


1. Ir. J.W. Klugkist, medewerker NIO-Vereniging: "Veevoerimporten: niet per definitie slecht".

Ir. Klugkist is ook de auteur van het boek "Derde Wereld Europa's Voedertrog" met als subtitel "EG-veevoerimporten nader bekeken", dat een goed beeld geeft over de grondstoffenstromen van veevoer over de wereld. Het is bij de NIO verkrijgbaar. De inhoud van dit boek stemt grotendeels overeen met de gehouden inleiding.

1. Om welke produkten gaat het?
Ruim 60% van de EG-import van veevoergrondstoffen van bijna 38 miljoen ton komt uit ontwikkelingslanden. De rest komt vnl. uit de USA. Deze importen zijn te onderscheiden in twee hoofdgroepen, nl. eiwithoudende produkten (de bijprodukten van de oliebereiding en vismeel) en aan de andere kant de graanvervangende grondstoffen. Onder de graanvervangers worden gerekend o.a. tapioca, maisglutenvoermeel, graanafvallen en citruspulp. Het aandeel van de EG in de wereldhandel in graanbijprodukten is ±70 %, voor tapioca en maisglutenvoermeel ±90 % en bijna 100 % voor citruspulp. Een belangrijk onderscheid bij deze grondstoffen is ook of het een hoofdprodukt is, dus speciaal geproduceerd als veevoergrondstof of een bijprodukt.
Van de tientallen grondstoffen kunnen we 3 als hoofdprodukt ook qua tonnage eruit nemen nl. tapioca, soja en vismeel. Een half miljoen boerengezinnen in Thailand verbouwt tapioca, omdat er een vraag is binnen de EG naar graanvervangers. Sojaschroot is nu het hoofdprodukt van de sojabonenteelt en niet meer de olie en vismeel, voornamelijk gemaakt van vis (ansjovis, pilchards), die speciaal voor veevoer zijn gevangen. Andere produkten zijn bijprodukten en soms afval, zoals citruspulp, dat, als de mengvoederindustrie in de EG er geen belangstelling voor had, voor een deel niet gebruikt zou worden. Bijprodukten verder in de vorm van bijprodukten van de oliebereiding uit diverse oliezaden.

2. Waar komen die grondstoffen nu precies vandaan?
De USA is de voornaamste leverancier aan de EG met ± eenderde deel van de import van de EG. Van het reeds eerder genoemde deel van de ontwikkelingslanden van 60 % van de import komt het grootste gedeelte uit drie landen, nl. Brazilië, Argentinië en Thailand. Verder nog uit een 74-tal ontwikkelingslanden, weliswaar niet in grote percentages, maar voor de export van die landen van grote betekenis.

3. Wat zijn nu de vooruitzichten voor de veevoerimporten van de EG?
Die vooruitzichten zijn niet zo rooskleurig. De produktie van veevoer zal in de EG verminderen door beperkingen in de melkproduktie en de produktie van rundveevlees. Het graanbeleid met zijn uitwerking naar prijsverlaging heeft indirekt gevolgen voor de graanvervangers. De EG heeft een graanoverschot van 30 à 40 miljoen ton, terwijl de mengvoederindustrie voor 15 miljoen ton graan-equivalenten aan graanvervangende produkten invoert. Tenslotte is er het stimuleringsbeleid van de EG ten aanzien van de produktie van oliehoudende zaden en eiwitrijke produkten. Een behoorlijke verlaging van de import kan niet uitblijven.

4. Kritische visie Derde Wereldbeweging op veevoerimporten
Er bestaat een kritische visie ten aanzien van veevoerimporten, met name betreffende de punten:
a. Sterke afhankelijkheid van beleid in de EG. Het duidelijkste is dit te zien aan de import van tapioca uit Thailand.
b. De sterke afhankelijkheid van multinationals in de handel van veevoergrondstoffen.
c. Voedselvoorziening in de ontwikkelingslanden. De voedselvoorziening in ontwikkelingslanden gaat soms ten koste van produktie van gewassen voor export, die dikwijls gesubsidieerd worden.
d. Negatief effekt op de ontwikkeling van de veehouderij in de ontwikkelingslanden zelf. In een land als India speelt dit een rol.
e. Schade op het milieu in ontwikkelingslanden. De bodemvruchtbaarheid is in het geding en erosie treedt op. De uitputting van de bodem is in Thailand een reëel probleem.

5. Afbouw van importen: ja of nee?
In tegenstelling tot onder het punt 4 genoemde komt ir. Klugkist tot de conclusie, dat de vermindering van de import in de EG zeer vergaande consequenties heeft met name voor die landen, die grondstoffen als hoofdgewas verbouwen zoals tapioca in Thailand. De veevoerexporten zijn niet alleen een waardevolle deviezenbron voor de ontwikkelingslanden, maar ook een inkomensbron voor een half miljoen Thaise boeren.
De eindconclusie is, dat ondanks negatieve aspecten, die door de ontwikkelingslanden zelf opgelost dienen te worden, de EG niet importbelemmerend mag werken voor deze landen. Dan zou eerder de beperking op import uit ontwikkelingslanden gericht moeten worden, bv. maisglutenvoermeel en citruspulp uit de USA.
Als Thailand toch moet inleveren op zijn tapioca-export dan draagt de EG mede verantwoordelijkheid voor de gevolgen voor dit ontwikkelingsland van een aanpassing van het beleid.


2. R. van de Water, secretaris Socialistische Fractie Europees Parlement: "De belangenstrijd binnen de Europese Gemeenschap"

De heer R. van de Water trad op als vervanger van Ir. E.P. Woltjer. In een vijftal punten besprak hij de problematiek in verband met de veevoerimporten.

1. De situatie van de veevoedermarkt en de handel in veevoederprodukten is niet los te maken van de algemene situatie van de Europese Landbouw, wellicht ook niet van de situatie op de wereldmarkten voor landbouwprodukten.
De situatie op de markten van de landbouwprodukten in Europees verband, maar ook in tal van andere landbouwproducerende landen, is desastreus. Er bestaan structurele overschotten en de produktie blijft sneller groeien dan de (koopkrachtige) vraag.

2. Er is in de EG een aantal maatregelen of aanzetten daartoe genomen, die de produktie binnen de EG moeten beperken. Er mag verwacht worden, dat de maatregelen tot beperking verder verscherpt en uitgebreid zullen worden.

3. In de laatste 10 à 15 jaar heeft de toenemende produktie van de EG ook een weg gevonden in export van landbouwprodukten. Deze groeiende produktie heeft ook ruimte gegeven voor de import van veevoedergrondstoffen, in het bijzonder graansubstituten uit derde landen. De oorzaken, dat deze importen thans onder zware druk staan zijn de volgende:
a. Van de producenten van granen in de EG worden nu harde offers gevraagd om de produktie te beperken. Als gevolg daarvan dienen ook aan de invoer van deze concurrerende graansubsituten beperkingen gesteld te worden.
b. Er zijn harde maatregelen genomen in de melksector; dan ook in de sector van veevoederimporten, welke juist een sterke groei mede hebben mogelijk gemaakt.
c. De intensivering dient om reden van produktiebeperking als wel om reden van milieubehoud beperkt te worden; dan ook beperking van graansubstituten, die mede de uitbreiding hebben mogelijk gemaakt. De beperking van de veevoerimporten brengt niet de oplossing van de problemen, maar ze ongemoeid te laten is ook niet verantwoord voor met name de graanproducenten.

4. Beperking kan niet plotseling. Daartegen stellen zich internationaal-juridische, praktische en morele bezwaren. Binnen het kader van het GATT dient er voor deze zaken onderhandeld te worden. Bij deze onderhandelingen moet voor een bescherming dikwijls een aanzienlijke tegenwaarde betaald worden, vooral met ontwikkelingslanden buiten de EG. De handel in bij- en afvalgrondstoffen, met name uit de USA, wordt dan geplaatst tegen hoogwaardige agro-industriële produkten uit de EG (handelsoorlog).

5. T.a.v. ontwikkelingslanden heeft de EG een bijzondere verantwoordelijkheid. In heel wat ontwikkelingslanden is de landbouw de motor voor verdere economische groei. Aan deze landen zal de EG compensaties dienen te geven en als het kan zullen samen wegen voor alternatieven gevonden moeten worden.

6. Samenvatting
a. gezien de situatie van de landbouw in de EG zijn maatregelen ter beperking van de import van veevoerprodukten uit derde landen noodzakelijk.
b. deze maatregelen dienen overeengekomen te worden binnen de daarvoor bestaande internationale kaders, zoals het GATT.
c. deze maatregelen dienen kwantitatieve beperkingen te omvatten en niet gerealiseerd te worden via verhogingen of instelling van heffingen.
d. rekening dient gehouden te worden met belangen van de ontwikkelingslanden waarbij een verdere ontwikkeling van de landbouw in deze landen centraal dient te staan.


3. Mr. P. Gakanu, handelsexpert van het secretariaat van de ACP-landen in Brussel over "Het economisch belang van veevoerimporten voor Ontwikkelingslanden"

De ACP (Africa, Caribbean, Pacific)-landen bestaan uit een groep van 66 ontwikkelingslanden, die een speciale band hebben met de EG (Lomé conferenties). De import in de EG uit deze ACP-landen (vele arme landen) behelst maar ±2 % van de totale veevoerimport. Er is ook een duidelijke verschuiving geweest in soort produkten. Import van bijprodukten uit grondnoten, palmpitten en copra uit deze ACP-landen is verminderd. Er is een verschuiving geweest naar vooral sojaschroot en bijprodukten van zonnepitten en raapzaad. Hoewel de import uit deze ACP-landen relatief klein is, is ze voor de export van grondstoffen uit deze landen van grote betekenis en dat betreft dan met name export van bijprodukten van de oliebereiding uit grondnoten, katoen, palmpitten en copra etc. Vooral de belemmering van grondnoten vanwege het aflatoxinegehalte, met name de verdere beperking van het aflatoxine gehalte van 0.5 naar 0.2 ppm, is pijnlijk geweest, vooral omdat uit wetenschappelijke proeven niet bewezen is dat 0.2 ppm minder gevaarlijk is dan 0.5 ppm. En waarom voor grondnoten een afgezonderde positie?


4 Ir. M. van den Top, direkteur produktschap voor veevoeder: "Visie en beleid van de mengvoederindustrie"

De heer Van den Top gaf een gedegen visie omtrent het verleden, heden en toekomst van de Nederlandse mengvoederindustrie. Nederland heeft met 16 miljoen ton de grootste produktie van mengvoeders in de EG. Redenen daarvoor waren; een al heel vroege start in het mengvoer maken (Veevoeder distributieregeling 1939-1959), een goede infrastructuur (havens) en goede afzetkanalen van veehouderijprodukten. De grondstoffen voor de Nederlandse mengvoederindustrie worden voor ±80 % geïmponeerd, waarvan bijna de helft uit ontwikkelingslanden. In de gehele EG wordt voor 15 % grondstoffen geïmporteerd.
Het systeem van invoerheffingen op granen, waardoor deze in de EG op een relatief hoog prijsniveau zijn gebracht, heeft als gevolg gehad een sterke import van met name graanvervangende grondstoffen. Vooral tapioca met daarbij verbonden sojaschroot en maisglutenvoermeel. Tezamen vormen deze 3 produkten 2/3 van de totale EG-import. Verdere belangrijke importprodukten zijn graanafvallen en citruspulp.
Importbevorderend in Nederland zijn ook geweest grote zeehavens en goed vervoer in het land en geavanceerde produktietechnieken voor moeilijk verwerkbare produkten. Nederland verkeert in een relatief gunstige concurrentiepositie op mengvoedergebied.
Naast overschotten op dierlijke consumptieprodukten in de EG is er ook een overschot aan granen gekomen met als gevolg een toenemende druk op graanvervangers. De verlaging van de graanprijs tot op heden heeft onvoldoende effect gehad op graanvervangende importgrondstoffen en daarom heeft men de weg gekozen van specifiek importbeperkende maatregelen.
Exportbeperking van tapioca uit Thailand en verhoging van de invoerheffing op graanafvallen (Argentinië).
Het graanoverschotprobleem is ondertussen niet opgelost. Men verwacht een evenwicht via een marktgericht beleid, d.w.z. middels vrij drastische prijsverlagingen. Van de lagere prijzen verwacht men een produktievermindering en toename van het verbruik van granen, in de mengvoersector, wat ten koste zal gaan van graanvervangende importen. Ook wordt een stimulerend beleid gevoerd t.o.v. graanvervangende teelten, met name eiwithoudende gewassen zoals koolzaad, zonnepitten, erwten en bonen.
De Nederlandse mengvoederindustrie geeft de voorkeur aan een marktgericht beleid, d.w.z. prijsverlaging van granen boven een aktief ingrijpen in de import van grondstoffen middels kwantitatieve beperkingen of importheffingen. Een toenemend gebruik van granen ten koste van graanvervangers verzwakt de relatief goede concurrentiepositie van Nederland in vergelijking tot andere lidstaten. Dat dit beleid niet helemaal eensgezind meer is bleek uit de woorden, dezelfde week uitgesproken, van ir. C.J. van den Bergh, direkteur Cebeco, die een quotering voorstelt aan graanvervangers en volgens hem is dan het structurele graanoverschot ook grotendeels opgelost, maar met de huidige graanprijzen wordt dan het mengvoer wel duurder, ook voor sectoren die geen schuld hebben aan de overschotten. Over deze materie zal nog wel een hartig woordje gesproken worden. Er bestaan ook grote overschotten op het terrein van zuivel en rundvlees. Het systeem van quotering probeert de melkproduktie weer in het goede spoor te krijgen. Dit heeft wel tot gevolg een lagere mengvoederproduktie, dus ook een lagere import van grondstoffen.
Een specifiek Nederlands probleem is dat van de mestoverschotten, wat ook indirekt via een verlaging van de mengvoerproduktie ook negatief werkt op de importen.
Een overschottenbeleid met kunstmatig lage wereldprijzen is ook schadelijk voor ontwikkelingslanden en ontmoedigt hen om goed de eigen voedselproduktie op te bouwen. Een goedkoop-voedsel politiek in die landen mag ook niet de voedselproduktie belemmeren. De mengvoederindustrie hoopt op succesrijke besprekingen in het kader van de nieuw gestarte GATT-ronde.
Het EG landbouwbeleid is alleen niet geschikt voor ontwikkelingsbeleid. Alle sectoren van de economie, zowel in ons land als in de EG, dienen daaraan mee te werken. Als direkt een produkt wordt bedreigd, zoals tapioca uit Thailand, dan heeft ook de EG medeverantwoordelijkheid. De EG erkent dat ook en geeft hulp aan een landbouwdiversificatie-programma in dat land.


5 G.B.J. Oonk, medewerker Landelijke India Werkgroep: "India's veevoerexport slecht voor veeteelt en voedselvoorziening"

De veevoerexporten van India zijn vnl. bijprodukten van de oliebereiding en rijstafvallen. Als gevolg van het verleden staan de olieextraktiebedrijven vooral in de havens. Op het platteland zijn krachtvoergrondstoffen vaak te duur of helemaal niet verkrijgbaar. Voor de melkveehouderij en het voeren van de ±80 miljoen trekossen is wel een juiste voeding vereist, die ze nu niet krijgen. Er is dikwijls een eiwittekort, terwijl in de staat Madhya Pradesh één miljoen ha sojabonen wordt verbouwd.
India krijgt ook deviezen binnen van de sojaexport. De vraag is of een eventueel verbod van de export van veevoergrondstoffen om de voedselproduktie voor mens en dier in India te verbeteren, een initiatief moet hebben van de EG en Europese mengvoederindustrie dan wel dat India zelf maatregelen neemt. De Landelijke India Werkgroep is van mening, dat de import van veevoer uit India verminderd of gestopt moet worden. De EG zou met India in onderhandeling moeten gaan voor een afbouw van export van veevoer en de EG zou compenserende maatregelen kunnen aanbieden, aldus de India werkgroep.


6 Ir. H.M. Venne, medewerker Instituut voor Milieuvraagstukken aan de VU: "Gevolgen van veevoerproduktie voor het milieu in Brazilië, Maleisië en Thailand"

Bij de produktie van veevoergrondstoffen wordt met het milieu niet voldoende rekening gehouden. Erosie en uitputting bodemvruchtbaarheid treedt in deze landen op. Deze problemen zijn van binnenlandse aard en de oorzaken worden niet weggenomen door de export van grondstoffen af te remmen. Men zou in principe ecologische voorwaarden op kunnen nemen in handelsovereenkomsten, maar die variëren behoorlijk tussen landen. Voor verbetering van ecologische criteria voor milieu en natuur in de betreffende landen is nog al wat meer vereist, zoals zeggenschap van boeren, opbouw van publieke opinie voor steun aan milieu en natuur. En het overheidsapparaat dient adequaat te zijn voor deze voorwaarden.



LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 14 augustus 2003