terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: NIO Kroniek 41, november(?) 1985      


Gedifferentieerd importbeleid van de EG nodig:

Veevoerimporten zijn niet per definitie slecht

door:
Jan Klugkist &
Udo Sprang

Al jaren woedt een diskussie over de voors en tegens van de import van veevoer uit de Derde Wereld. Recent onderzoek van de milieu-instituten van de Amsterdamse universiteiten pleit voor een verhoging van de import van tapioca uit Thailand. De Landelijke India Werkgroep start in november een aktie om veevoerimport uit India juist te stoppen. Jan Klugkist en Udo Sprang informeerden naar de achtergronden van deze op het eerste gezicht tegenstrijdige eisen. Hun konklusie: de interne situatie in India en Thailand verschilt zo sterk van elkaar dat er inderdaad per land een ander beleid nodig is.

'Je moet je realiseren dat wij hier in een waanzinnig gebied leven, het meest idiote landbouwgebied ter wereld. Hier geldt een minimumprijs voor granen, bedoeld om de boeren een menswaardig bestaan te geven. Maar het betekent tegelijk dat alle graanvervangers uit de hele wereld naar de EG komen', aldus een inkoper van een Nederlands veevoerbedrijf in het blad Landbouwmaand van september 1984.
De import van veevoer speelt binnen de EG inderdaad een belangrijke rol. De totale dierlijke produktie (melk en vlees van runderen, varkens en pluimvee) in de EG komt voor eenzesde deel met geïmporteerd veevoer tot stand. In Nederland ligt dat percentage zelfs op vijftig procent. Verreweg de belangrijkste stroom is die van tapioca uit Thailand. Voor Nederland behoort tapioca met koffie en cacao tot de belangrijkste landbouwprodukten die uit de Derde Wereld worden ingevoerd. Maar ook maïsgluten uit de Verenigde Staten, soja uit de Verenigde Staten en Brazilië en veekoeken uit India maken deel uit van deze handelsstroom. Voor de Europese mengvoederindustrie zijn deze produkten aantrekkelijk als goedkope vervangers van graan.
De importen zijn al enige jaren voorwerp van felle diskussies. De graanproducenten in de EG (en het gaat dan vooral om Frankrijk) willen de import liefst stopzetten aangezien de Europese graanoverschotten er alleen maar groter door worden. De Europese veehouderij en vleesverwerkende industrie zijn daarentegen warme voorstanders van de importen, gebaat als ze zijn bij goedkoop veevoer. Vanuit de milieubeweging zijn vooral de nadelige gevolgen voor het milieu geschetst.
De Derde Wereld beweging wijst erop dat de veevoerproduktie in ontwikkelingslanden grond onttrekt aan de voedselproduktie. Des te schandaliger omdat de EG via het dumpen van graanoverschotten de voedselproduktie daar ook al verstoort. Pleidooien voor importbeperkingen roepen bij anderen (zoals PvdA-europarlementariër Woltjer) de angst op van proteksionisme. Zij beklemtonen het belang dat ontwikkelingslanden hebben bij toegang tot de wereldhandel.

In het noordoosten van Thailand heeft de export van tapioca de afgelopen vijfentwintig jaar een enorme vlucht genomen. Het areaal van cassave (de grondstof voor tapioca) is gegroeid van 70.000 ha in 1960 tot 1.400.000 ha in 1984. Naar schatting zijn bijna drie miljoen mensen voor een belangrijk deel van hun inkomen afhankelijk van de verbouw van cassave. Tapioca is na rijst het belangrijkste landbouwexportartikel van Thailand geworden. De EG is verreweg de grootste afnemer.
Vanuit de milieu- en de Derde Wereldbeweging zijn altijd veel vraagtekens gezet juist bij de cassaveverbouw. Argumenten waren vooral de uitputting van de grond en de lage prijs die de boeren voor hun cassave krijgen. Een recent onderzoek van de milieu-instituten van de beide Amsterdamse universiteiten werpt een ander licht op de situatie. De resultaten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd op de toetsingskonferentie van de World Conservation Strategy volgend jaar juni in Ottawa.
'De verbouw van cassave is minder slecht dan we aanvankelijk dachten', vertelt Jos Sym, een van de onderzoekers. 'Sociaal-ekonomisch is er in het noordoosten van Thailand nauwelijks een alternatief voor de cassave', licht hij de verrassende konklusie toe. 'De opbrengst is goed in vergelijking met andere gewassen en de boeren krijgen er een redelijke prijs voor. Dat zijn ook de belangrijkste redenen geweest voor boeren om over te schakelen op cassave.' De verhalen dat boeren sociaal-ekonomisch uitgebuit worden door de EG vindt hij overtrokken. De grote vraag vanuit de EG naar tapioca heeft de prijs opgetrokken, tot ongeveer twintig procent onder de (hoge) prijs van het EG-graan. 'De boeren zijn wel arm,' zegt Sym, 'maar dat komt doordat ze verdrongen zijn naar slechte gronden en werken met primitive technieken.'

Uitputting
Het onderzoek heeft bevestigd dat de verbouw van cassave door een kombinatie van erosie en uitputting inderdaad leidt tot afnemende bodemvruchtbaarheid. Toch is dat voor de onderzoekers geen aanleiding geweest te pleiten voor terugdringen van de cassaveverbouw. Jos Sym stelt namelijk dat andere produkten de grond ook zouden uitputten. 'Het land waar de cassave op staat is trouwens al zo onvruchtbaar dat het zonder bemesting niet eens mogelijk is er andere gewassen op te zetten. Cassave is een vrij efficiënt gewas wat betreft het gebruik van nutriënten uit de bodem en houdt het daarom langer dan andere gewassen uit op onvruchtbare bodems. Terugdringen van de cassaveverbouw heeft op korte termijn zelfs nadelige gevolgen voor het milieu. Sym: 'Minder cassave zou voor de boeren minder inkomen betekenen. Het ligt voor de hand dat ze om hun inkomen op peil te houden op zoek zullen gaan naar nieuwe gronden waar ze andere gewassen kunnen verbouwen. Dat zou een verdere bedreiging van de toch al ernstig aangetaste bossen in Thailand betekenen.'
Maatregelen om de uitputting van de bodem tegen te gaan zijn volgens de onderzoekers echter wel hoogstnoodzakelijk. Zonder dat zal de gemiddelde opbrengst per hektare zakken van de huidige 13 ton naar een minimum van 6 ton. Jos Sym pleit ervoor de uitputting tegen te gaan via groenbemesters of wellicht kunstmest. De erosie kan aangepakt worden door tussen de cassave snel groeiende gewassen als pinda's te verbouwen (mengteelt). Onderzoeken naar de toepasbaarheid van deze maatregelen geven geen bemoedigende resultaten te zien, maar omdat ze pas in het begin van de jaren tachtig gestart zijn vindt Sym het te vroeg om al konklusies te trekken. Hij benadrukt bovendien dat de Thaise regering meer werkgelegenheid buiten de direkte landbouw moet scheppen teneinde de druk op het land te verminderen.

Lichte verruiming
Thailand mag niet onbeperkt exporteren naar de EG. In 1982 heeft de EG aan Thailand een overeenkomst opgelegd waarbinnen de tapioca-export teruggebracht moet worden van 7 miljoen ton in dat jaar naar 4½ miljoen ton in 1986. Ondanks deze exportbeperking is de tapiocaproduktie de afgelopen jaren nog gestegen en is ook het verbouwde areaal toegenomen. Thailand zit zodoende met grote overschotten. Voor de jaren vanaf 1986 zal er binnenkort een nieuwe exportovereenkomst gesloten moeten worden. Jos Sym verwacht dat het export kwotum van 4½ miljoen ton gehandhaafd zal blijven.
Hijzelf pleit voor een lichte verruiming van het kwotum om zo de Thaise boeren meer ruimte te geven. De EG heeft volgens Sym een zware verantwoordelijkheid voor de huidige situatie omdat ze de cassaveverbouw twintig jaar heeft laten voortduren, zodat de boeren nu afhankelijk zijn geworden van bodems waar ze niets anders mee kunnen doen.
De aanbeveling tot een ruimer exportkwotum laat Sym wel vergezeld gaan van de voorwaarde dat de 100 miljoen gulden die de EG dan ontvangt aan importheffingen aan Thailand ter beschikking gesteld zullen worden. De Thaise overheid moet daarmee dan in samenwerking met de EG oplossingen zoeken voor het probleem van de bodemuitputting, nieuwe afzetmarkten opsporen en alternatieve werkgelegenheid scheppen.
Sym vindt het belangrijk om een bovengrens te stellen aan de import van tapioca. Thailand krijgt dan een signaal dat het de cassaveverbouw niet onbeperkt kan vergroten. Maar het hanteren van een kwotum is bij Sym vooral ingegeven door de Europese kant van het verhaal. 'Bij een onbeperkte invoer van graanvervangers is het niet mogelijk om binnen de EG een graanprijs te handhaven die hoog genoeg is om de boeren een redelijk inkomen te verschaffen. Vooral de kleinere boeren hier zouden van een lagere graanprijs de klappen ondervinden.'
Sym voegt eraan toe dat de EG haar interne problemen niet eenzijdig mag afwentelen op een ontwikkelingsland als Thailand. De belangrijkste graanvervangersstroom na tapioca, maïsgluten uit de Verenigde Staten, zou eveneens aangepakt moeten worden. Dat is tot nu toe niet gebeurd vanwege de angst voor handelskonflikten met de Verenigde Staten.
Een belangrijke overweging tenslotte bij de al met al vrij positief uitgevallen beoordeling van de tapioca-importen is dat de cassaveverbouw geen nadelig effekt heeft op de voedselvoorziening in Thailand. Cassave is geen voedselgewas voor de Thai's en neemt geen grond in beslag die anders voor voedselgewassen gebruikt zou worden.

In India staan veevoerproduktie en voedselvoorziening wèl op gespannen voet met elkaar. Onder de leus 'Melk India niet uit' startte de Landelijke India Werkgroep (LIW) in november een aktie rond de zuivelhulp van de EG aan India en de veevoederimporten uit dat land. De werkgroep bepleit afbouw van de zuivelhulp en het stopzetten van de veevoerimporten. Er zijn volgens Gerard Oonk, medewerker van de India Werkgroep, twee belangrijke redenen om de export van veevoer te stoppen: de export van veevoer belemmert de zuivelontwikkeling en tast indirekt de voedselproduktie aan.
Al vijftien jaar krijgt India van de EG in het kader van Operatie Vloed enorme hoeveelheden zuivel. De gratis geleverde melkpoeder en boterolie wordt in India tot melk gerekombineerd en dan verkocht. Het idee was dat India met de opbrengst daarvan een moderne zuivelsektor op zou kunnen zetten, zodat de hulp zichzelf rond 1985 overbodig zou maken. Maar onlangs is het Operatie Vloed-programma met nog eens vijf jaar verlengd, wegens aanzienlijke vertraging in de uitvoering.

Vicieuze cirkel
Tegelijkertijd importeert de EG uit India jaarlijks voor een slordige 375 miljoen gulden aan hoogwaardig veevoer. De EG is daarmee veruit de belangrijkste afnemer voor India. Het vreemde aan deze situatie is dat India zelf een groot gebrek heeft aan veevoer. Volgens de India Werkgroep is het ontbreken van betaalbaar krachtvoer een van de belangrijkste belemmeringen bij de ontwikkeling van de melkveehouderij. Een eenvoudige rekensom leert dat met het naar de EG geëxporteerde krachtvoer India in eigen land 3 tot 5 keer zoveel melk zou kunnen produceren dan het nu aan hulp van de EG krijgt! Deze vicieuze cirkel van zuivelhulp en veevoerimporten moet worden doorbroken, vindt de werkgroep.
De veevoerexporten van India bestaan voor driekwart uit restanten van verwerkte oliezaden. Op dit terrein is India de vierde exporteur ter wereld, met in produktiejaar 1984/85 een export van 1,5 miljoen ton tegen een bedrag van 750 miljoen gulden. De Indiase regering wil de export hiervan opvoeren tot 2,35 miljoen ton in 1990. Het andere kwart wordt gevormd door graanafval, vooral rijstzemelen.
Anders dan bij de tapioca uit Thailand telen boer(innen) het gewas niet in de eerste plaats vanwege de veevoerwaarde ervan. Plantaardige spijsolie vormt namelijk een belangrijk bestanddeel van het voedingspatroon in India, hetgeen verband houdt met de religieuze bezwaren tegen gebruik van dierlijk vet. De plantaardige olie wordt onder andere gewonnen uit aardnoten, raapzaad, katoenzaad, slazaad, lijnzaad en sojabonen. Wat overblijft bij dit proces is een hoogwaardig veevoerprodukt bestaande uit schroot of schilfers, doorgaans aangeduid met de term veekoeken. Alleen sojabonen worden in India vooral als veevoer verbouwd en hiervan neemt het areaal snel toe In sommige deelstaten is sprake van een ware 'sojabonenrevolutie'. In Madhya Pradesh werd in 1970 slechts 1000 ton sojabonen verbouwd. In 1983 lag de oogst al op 620.000 ton. De centrale overheid wil in 1986 een landelijke produktie van 1,45 miljoen ton halen en heeft daartoe een stimuleringsbeleid opgezet.
De produktie van olie en veevoer is in handen van koöperaties en partikuliere bedrijven zoals Hindustan Lever, de Indiase dochter van Unilever. De verwerking van oliezaden gebeurt steeds grootschaliger en verplaatst zich van het platteland naar de grote steden en uitvoerhavens. Dit heeft direkt invloed op de werkgelegenheid op het platteland en op de beschikbaarheid en prijs van het veevoerprodukt op het platteland.

Belemmeringen
Door de relatief hoge prijs die onder andere de EG voor veevoer biedt is er in India te weinig veevoer om de melkveehouderij bevredigend te ontwikkelen. Het eindevaluatierapport over Operatie Vloed I, opgesteld door een VN-missie, stelt dat 'onvoldoende veevoer altijd een van de grootste belemmeringen is geweest voor de verbetering van de melkproduktie'. Het recente jaarboek van de zuivelsektor, Dairy India 1985, noemt gebrek aan veevoer zelfs de grootste beperking.
Gerard Oonk: 'Door in bepaalde gebieden (het Noorden en Oosten van India) de boeren iets meer voor de melk te bieden en de prijs van krachtvoer te verlagen of te stabiliseren, wordt het voor de kleine melkveehouder aantrekkelijker om kleine hoeveelheden krachtvoer te gebruiken. Dagelijks bijvoeren van wat krachtvoer levert een aanzienlijke verhoging van de melkgift op. Deskundigen schatten dat bij het huidige produktienivo 1 kilo krachtvoer 1,4 tot 2 liter extra melk geeft.' Bovendien dreigt de voedselproduktie in India in de verdrukking te komen. De export van een groot deel van het aanwezige krachtvoer wordt deels gekompenseerd door een uitbreiding van het areaal aan groenvoer voor de interne markt. Dit gegeven en de sojabonenrevolutie in enkele deelstaten hebben tot gevolg dat boeren minder linzen, gierst, gerst en sorghum gaan verbouwen. Terwijl dit juist het basisvoedsel is van de armste, vaak landloze mensen in India. 'Als zoiets in een bepaalde deelstaat ongekontroleerd gebeurt, dan kan dat ter plekke de prijs van voedselgranen enorm doen stijgen', aldus Gerard.

Pure honger
In Thailand lijken er toch een groot aantal kleine boeren van de veevoerexport te kunnen profiteren; hoe zit dat in India? Volgens Gerard zitten er vrij veel kleine boeren in de sojaproduktie. Koöperaties leveren inputs aan en nemen de sojabonen af tegen de geldende wereldmarktprijs. Van een tussenhandel die zich verrijkt ten koste van de boeren is daardoor nauwelijks sprake. 'Zolang de wereldmarktprijs niet keldert is sojaschroot voor die boeren zeker een redelijke inkomstenbron. Maar je moet dat bekijken tegen de achtergrond van de algemene landbouw- en voedselsituatie in India. De helft van de bevolking heeft te weinig koopkracht om zich voldoende voedsel aan te schaffen. Ondertussen neemt de voedselproduktie toe. De oogsten van de afgelopen jaren zijn goed geweest en er ligt enorm veel graan opgeslagen. Ondanks de ondervoeding in eigen land wil men nu meer graan gaan exporteren. Je ziet een tendens tot een verschuiving in de landbouw naar produkten waar vooral in het westen vraag naar is. Dat kan zijn veevoer, sojabonen, maar ook fruit. De grotere boeren varen daar wel bij en de kleinere pikken er misschien een graantje van mee, terwijl de binnenlandse voedselmarkt onderontwikkeld blijft. Dat is heel eufemistisch uitgedrukt, in werkelijkheid betekent het pure honger voor de helft van de bevolking.'

Gedifferentieerd
Welke aanbevelingen kan de Derde Wereldbeweging nu formuleren voor het EG-beleid ten aanzien van veevoerimporten? Een konklusie kan zijn dat het simpelweg afbouwen van alle veevoerimporten niet wenselijk is. Bij de beoordeling van de importen is een aantal vragen over het exporterende land van belang. Wie profiteert van de export? Vloeit het geld naar het platteland? Verdringen de veevoergewassen andere gewassen? Is er in het land zelf behoefte aan het produkt? Wat zijn de milieugevolgen? Past de export binnen een breder ontwikkelingsbeleid?
Van land tot land zullen deze vragen andere antwoorden geven. Nodig is een gedifferentieerd beleid, toegesneden op de situatie ter plaatse. De regeringen van India en Thailand zijn de eerst aangewezenen om maatregelen te nemen die de export kunnen bevorderen of afremmen. Maar de EG kan een belangrijke bijdrage leveren door aktief te zoeken naar de mogelijke invulling van een selektief handelsbeleid.




LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 11 augustus 2003