terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: De Volkskrant, 9-11-1983      


"Inschakelen bedrijven niet altijd gunstig"

India-werkgroep wil armsten voorrang geven bij hulp

DEN HAAG - Minister Schoo van Ontwikkelingssamenwerking legt in haar hulpprogramma's te veel nadruk op de rol van het bedrijfsleven en van de particuliere organisaties die traditioneel bij het beleid zijn betrokken. Vooral het inschakelen van bedrijven kan tot gevolg hebben dat de armste groepen te weinig aan bod komen.

Dat stelt de Landelijke India Werkgroep in een nota, die de minister dinsdag kreeg aangeboden. De werkgroep sprak drie kwartier met de minister. Het gesprek krijgt een vervolg na de reis van Schoo naar India in december.
De bewindsvrouw wil allerlei groepen in de samenleving bij het beleid betrekken. Vermaatschappelijking ofwel "verbreding" van de hulp moet niet beperkt blijven tot inspraak van het bedrijfsleven, meent zij. De India-werkgroep vindt echter dat dit tot nu toe wel gebeurt. In de nota wordt er voor gepleit ook mensenrechten-, vakbonds-, milieu- en vrouwenorganisaties inspraak te geven.
De India-werkgroep volgt het hulpbeleid aan India op de voet. De activiteiten van de werkgroep in verband met de trawler-leveranties aan India hadden tot gevolg dat het departement na de levering van de eerste negen schepen afzag van de overige acht.
De nog traditioneel met netten opererende vissers zouden hun vangsten in de kustwateren wel kunnen vergeten, als de modern uitgeruste trawlers hun visgebieden zouden bevolken. Het departement erkende dat dit nogal indruiste tegen het uitgangspunt dat de armste groepen ook wat aan de hulp moeten hebben.

Model
Sinds 1981 staat India in het hulpbeleid model voor een nieuwe aanpak, die "verbreding van de hulp" wordt genoemd. Volgens die opzet heeft Ontwikkelingssamenwerking vooral de taak het bedrijfsleven binnen te sluizen en behulpzaam te zijn bij het sluiten van overeenkomsten. G. Oonk van de Landelijk India Werkgroep daarover: "Vroeger ging het om produkten die het bedrijfsleven via de hulp in de Derde Wereld kon slijten, nu gaat het om samenwerkingsovereenkomsten die het bedrijfsleven op langere termijn vaste voet aan de grond geeft."
Zo zijn de trawlers weliswaar van de baan, maar het departement heeft wel de studie betaald naar de mogelijkheden voor samenwerking tussen Nederlandse en Indiase werven. Gevolg is dat scheepsbouwer Damen, die destijds op de nominatie stond voor de trawlers, nu onderdelen gaat leveren die in India geassembleerd worden. Oonk noemt dit een slecht voorbeeld van verbredingsbeleid.
De India-werkgroep is niet erg gerust op de effecten van de verbreding. Te meer niet, omdat daarbij sprake is van overdracht van geavanceerde technologie. Resultaten heeft het beleid nog gehad, maar enkele projecten zijn in een vergevorderd stadium.
Gedacht wordt aan een project om zaden (bloemen en groenten) te exporteren en in India te gaan veredelen. Ook wil men experimenteren met het kruisen van Nederlandse en Indiase koeien om de melkproduktie te verhogen. De Wageningse hoogleraar Bakker heeft er echter al eens op gewezen dat verbetering van de lokale rassen hetzelfde effect sorteert.
Samenwerking die op geavanceerde technieken is gericht, leidt er volgens de werkgroep onvermijdelijk toe dat de rijkere boeren worden gesteund. "Onze angst is dat die projecten voorrang krijgen die een commercieel belang vertegenwoordigen."
De leden van de India-werkgroep geven grif toe dat het makkelijker is het bedrijfsleven bij de hulp te betrekken dan de krottenbewoners in Delhi, de landloze boeren, de kasteloze Harijans en om projecten voor deze armste bevolkingsgroepen van de grond te krijgen.
"Het is vaak een kwestie van onvoldoende mensen. Op het India-bureau in Den Haag zitten drie mensen, op de Nederlandse ambassade in Delhi twee. Hoe kan zo'n beperkt aantal er voor zorgen dat de 190 miljoen gulden die voor 1984 aan het concentratie land India is toegezegd zijn weg naar de armsten vindt?"
Goede voorbeelden van hulp aan de armsten zijn volgens de India-werkgroep de landbouwkredietprogramma's, waaraan dit jaar 50 miljoen wordt besteed, de drinkwaterprojecten, waarvoor 15 miljoen is uitgetrokken, en de vier miljoen voor de ontwikkeling van het platteland in de deelstaat Gujarat. Toch zijn daar wel wat kanttekeningen bij te maken. Hoewel op papier staat dat zestig percent van de kleine boeren moeten profiteren van de landbouwkredieten, wordt dat percentage in de praktijk niet gehaald.
In het inspectierapport van Ontwikkelingssamenwerking over het drinkwaterproject in Uttar Pradesh staat: "Het aantal, de capaciteit en de plaatsing van de openbare tappunten maken het waarschijnlijk dat veel armere dorpsbewoners niet van die voorziening profiteren."

Schraal
Slechts dertig percent van de bilaterale hulp aan India is bedoeld om armoede te bestrijden. Dat is een schrale bijdrage. Volgens de India-werkgroep moet het doelgroepenbeleid niet blijven steken in drinkwaterprojecten. Het is heel goed mogelijk om produktiegroei te combineren met projecten voor de armsten.
Daarbij wordt gedacht aan projecten die kleinschalige produktie scheppen voor marginale boeren, ambachtelijke vissers, landlozen, tribalen en vrouwen. Dat is een ander soort groei dan die van de moderne sector waar in het beleid op wordt gemikt. Doelgroepenbeleid heeft nooit een echte kans gekregen, meent de werkgroep.



LIW IN 'T NIEUWS

Hulp aan India

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 16 maart 2005